ECLI:NL:HR:2025:1943

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 december 2025
Publicatiedatum
17 december 2025
Zaaknummer
23/04584
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de uitleg van 'buiten het grondgebied van Nederland brengen' in de Opiumwet met betrekking tot cocaïne

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 december 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de verdachte die is beschuldigd van het medeplegen van de uitvoer van cocaïne, met specifieke verwijzingen naar de Opiumwet. De verdachte was eerder gedeeltelijk vrijgesproken door het hof, dat oordeelde dat er geen sprake was van 'buiten het grondgebied van Nederland brengen' van cocaïne, omdat deze in Nederland aan een politiële pseudokoper was geleverd. Het openbaar ministerie heeft cassatie ingesteld tegen deze vrijspraak, terwijl de verdachte ook cassatie heeft ingesteld tegen de veroordeling voor het medeplegen van de verkoop en het aanwezig hebben van cocaïne. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het hof een te beperkte uitleg heeft gegeven aan de term 'buiten het grondgebied van Nederland brengen' zoals bedoeld in de Opiumwet. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen voor de beslissingen over het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging, en heeft de zaak terugverwezen naar het gerechtshof voor herbehandeling. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de interpretatie van de Opiumwet en de toepassing van het recht in soortgelijke zaken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/04584
Datum19 december 2025
ARREST
op de beroepen in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 20 november 2023, nummer 20-000755-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

De beroepen zijn ingesteld door de verdachte en het openbaar ministerie.
Namens de verdachte hebben de advocaten N. van Schaik en H. Brentjes bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. Ook het openbaar ministerie heeft bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De raadslieden van de verdachte hebben het beroep van het openbaar ministerie tegengesproken.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep van de verdachte en gegrondverklaring van het cassatieberoep van het openbaar ministerie en in verband daarmee tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 2 ten laste gelegde buiten het grondgebied van Nederland brengen van de in de tenlastelegging genoemde pakketten cocaïne, de beslissingen over het onder 3 primair tenlastegelegde en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De raadslieden van de verdachte hebben daarop schriftelijk gereageerd.

2.Tenlastelegging en bewezenverklaring

2.1
Aan de verdachte is onder 2 en 3 tenlastegelegd dat:
“2.
hij op één of meer tijdstippen op 20 december 2017 te Den Haag en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad,
- 5 pakketten met (in totaal) ongeveer 5,7 kilogram (in elk geval een hoeveelheid) van een materiaal bevattende cocaïne, en/of
- 5 pakketten met (in totaal) ongeveer 5,6 kilogram (in elk geval een hoeveelheid) van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
3.
hij op één of meer tijdstippen op 20 december 2017 te Den Haag en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van zijn verdachte en/of één of meer ander(en) voorgenomen misdrijf om (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland te brengen, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, van 20 pakketten elk (ongeveer) 1,1 kilogram (in elk geval één of meer een hoeveelhe(i)den) van een materiaal bevattende cocaïne zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, immers hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
- in een hotelkamer van het Carlton Beach hotel gezeten in afwachting van de komst en/of het tonen van het geld door de koper(s) voor de aankoop van de cocaïne;
- voornoemde hoeveelheid cocaïne opgehaald en/of laten ophalen en/of laten overbrengen naar de locatie aan de [a-straat 1] te Den Haag alwaar deze door en/of namens de kopers zou worden getest;
- in afwachting gezeten van (een seintje/teken/telefoontje over) de betaling(en) voor de cocaïne waarna deze uitgeleverd en/of overgedragen zou worden aan de kopers,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op 20 december 2017 te Den Haag en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander(en), althans alleen, opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad, 20 pakketten bevattende elk ongeveer 1 kilogram (in elk geval één of meer hoeveelhe(i)den) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.”
2.2
Daarvan is bewezenverklaard dat:
“2.
hij op 20 december 2017 te Den Haag en Rotterdam en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd
- 5 pakketten met in totaal ongeveer 5,7 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, en
- 5 pakketten met in totaal ongeveer 5,6 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
3.
hij op 20 december 2017 te Den Haag en Rotterdam en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 20 pakketten bevattende elk ongeveer 1 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.”
3. Beoordeling van de cassatiemiddelen die door het openbaar ministerie zijn voorgesteld
3.1
Het eerste cassatiemiddel komt op tegen de gedeeltelijke vrijspraak van het aan de verdachte onder 2 tenlastegelegde. Het tweede cassatiemiddel komt op tegen de vrijspraak van het onder 3 primair tenlastegelegde. De cassatiemiddelen klagen in het bijzonder over het oordeel van het hof dat van ‘buiten het grondgebied van Nederland brengen’ in de zin van artikel 1 lid 5 van de Opiumwet van cocaïne geen sprake kan zijn als de cocaïne in Nederland wordt geleverd aan een politiële pseudokoper.
3.2
Het hof heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde. Het hof heeft de verdachte daarnaast vrijgesproken van het onder 3 primair tenlastegelegde. Het heeft daartoe overwogen:
“Het hof heeft – met de verdediging – uit het onderzoek ter terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe het volgende.
Nu de cocaïne in Nederland is geleverd aan een pseudokoper in dienst van de politie, is de mogelijkheid dat de onderhavige verdovende middelen buiten het grondgebied van Nederland zouden worden gebracht nimmer aan de orde geweest. Van een begin van uitvoering van de voorgenomen uitvoer van cocaïne is derhalve geen sprake geweest (vgl. Gerechtshof Den Haag, 19 juli 2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:BX1951), zodat het onder 3 primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
In bovenstaande overweging vindt het hof aanleiding om de verdachte ook van het onder feit 2 tenlastegelegde partieel, dus alleen voor zover dat ziet op de voltooide 'verlengde' uitvoer, vrij te spreken.”
3.3.1
De tenlastelegging onder 2 en 3 primair is toegesneden op artikel 2 in samenhang met artikel 1 lid 5 Opiumwet. Daarom moet worden aangenomen dat de in de tenlastelegging voorkomende woorden ‘buiten het grondgebied van Nederland brengen’ zijn gebruikt in de betekenis die deze woorden hebben in die bepalingen.
3.3.2
De volgende bepalingen zijn van belang.
- Artikel 1 lid 5 Opiumwet:
“Onder buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen, bedoeld in de artikelen 2, 2a, eerste lid, en 3, is begrepen: het buiten het grondgebied van Nederland brengen van de voorwerpen of goederen, waarin die middelen verpakt of geborgen zijn en het met bestemming naar het buitenland vervoeren, ten vervoer aannemen of ten vervoer aanbieden, het ten uitvoer dan wel ten wederuitvoer aangeven, daaronder begrepen het doen van een summiere aangifte bij uitgaan of het in kennis stellen van de wederuitvoer, in de zin van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PbEU 2013, L 269) of het in, op of aan een naar het buitenland bestemd vaar-, voer- of luchtvaartuig aanwezig hebben van die middelen, of van die voorwerpen of goederen.”
- Artikel 2, aanhef en onder A, Opiumwet:
“Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen.”
3.4
Op grond van artikel 1 lid 5 Opiumwet is onder ‘buiten het grondgebied van Nederland brengen’ als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder A, Opiumwet mede begrepen het met bestemming naar het buitenland vervoeren, ten vervoer aannemen of ten vervoer aanbieden (vgl. HR 6 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2529).
3.5
Het hof heeft vastgesteld dat de cocaïne in Nederland is geleverd aan een pseudokoper in dienst van de politie. Die vaststelling sluit echter niet uit – ook niet in het geval dat “de mogelijkheid dat de onderhavige verdovende middelen buiten het grondgebied van Nederland zouden worden gebracht nimmer aan de orde [is] geweest” – dat sprake kan zijn van ‘buiten het grondgebied brengen’ zoals bedoeld in artikel 2, aanhef en onder A, Opiumwet. Immers, ook het met bestemming naar het buitenland ten vervoer aanbieden is begrepen onder ‘buiten het grondgebied van Nederland brengen’. Het hof is, gelet hierop, van een te beperkte en daarom onjuiste uitleg van ‘buiten het grondgebied brengen’ uitgegaan.
3.6
De cassatiemiddelen zijn terecht voorgesteld.

4.Beoordeling van de cassatiemiddelen die namens de verdachte zijn voorgesteld

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 2 tenlastegelegde ‘buiten het grondgebied van Nederland brengen’ van de in de tenlastelegging genoemde pakketten cocaïne, het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt de beroepen voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 december 2025.