Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel in het principale beroep
3.Beslissing
19 december 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 december 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende faillissementsrecht en bestuurdersaansprakelijkheid. De eiser, vertegenwoordigd door advocaten E.J.H. Zandbergen en J. van Weerden, heeft cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Dit arrest was gewezen op 15 oktober 2024 en betrof een geschil over selectieve betalingen en de overdracht van een perceel grond tegen een hoger bedrag dan de werkelijke waarde. De curator, J.M. Eringa, vertegenwoordigde meerdere failliete vennootschappen en heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad heeft de klachten van de eiser beoordeeld, maar deze niet gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van het arrest van het hof, en dat er geen noodzaak was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de ontwikkeling van het recht. Het incidentele beroep behoeft daarom geen verdere behandeling. De Hoge Raad heeft het principale beroep verworpen en de eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 2.554,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien niet tijdig voldaan wordt.