Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
11 februari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 februari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Overijssel, die op 6 maart 2024 was gegeven. Het ging om een klaagschrift van de klager, die werd verdacht van witwassen, en het beslag op zijn horloge dat door het openbaar ministerie was gelegd. De rechtbank had in haar beschikking geoordeeld dat het hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later de verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen horloge zou bevelen. Dit oordeel werd door het openbaar ministerie bestreden in cassatie.
De advocaat-generaal P.M. Frielink concludeerde tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank en terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Overijssel, zodat het beklag opnieuw kon worden beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank onvoldoende had gemotiveerd waarom de kans op verbeurdverklaring zo onwaarschijnlijk was, vooral gezien de argumenten die het openbaar ministerie had aangevoerd. De Hoge Raad verwees naar eerdere rechtspraak en concludeerde dat het cassatiemiddel slaagde.
Uiteindelijk vernietigde de Hoge Raad de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug naar de rechtbank Overijssel voor een nieuwe behandeling. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechtbank in zaken die betrekking hebben op beslag en verdenking van witwassen.