Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
11 februari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 februari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Overijssel, die op 6 maart 2024 was gegeven. Het betreft een klaagschrift van de klager, die in verband met een beslag op een geldbedrag van € 25.155,24, dat onder zijn achterneven was gelegd, bezwaar maakte. De klager werd verdacht van witwassen. De rechtbank had in haar beschikking geoordeeld dat het hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later de verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geldbedrag zou bevelen. Dit oordeel werd door de Hoge Raad als ontoereikend gemotiveerd beschouwd, vooral gezien de argumenten die het openbaar ministerie had aangevoerd. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank onvoldoende had onderkend dat het onderzoek in raadkamer summier en voorlopig van aard was. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug naar de rechtbank Overijssel voor een herbeoordeling van het beklag. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechtbank in zaken die betrekking hebben op beslag en de verdenking van witwassen.