ECLI:NL:HR:2025:205

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
22/04111
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over rijden onder invloed van cannabis en cocaïne met betrekking tot bewijsvoering en termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 februari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 24 oktober 2022. De verdachte, geboren in 1977, was in hoger beroep veroordeeld voor rijden onder invloed van cannabis en cocaïne, in strijd met artikel 8.5 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdediging had in eerste aanleg vrijspraak bepleit en stelde in cassatie dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom het vonnis was bevestigd, met name met betrekking tot de opgave van bewijsmiddelen conform artikel 359.3 van het Wetboek van Strafvordering. Daarnaast werd er een verweer gevoerd over de termijn waarbinnen het bloedmonster had moeten worden ingezonden, waarbij de verdediging stelde dat deze termijn was overschreden. De Hoge Raad oordeelde dat het hof bij de verwerping van dit verweer gebruik had kunnen maken van een vrachtbrief, ook al was dit document geen onderdeel van de processtukken. De Hoge Raad concludeerde dat de klachten van de verdachte niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof, en dat er geen noodzaak was om verder te motiveren. Tevens werd ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, was overschreden, maar dat dit geen verdere rechtsgevolgen met zich meebracht. Uiteindelijk werd het beroep verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/04111
Datum11 februari 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 24 oktober 2022, nummer 22-001051-22, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Klein Molekamp, advocaat in ’sGravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van de cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de opgelegde taakstraf van veertig uren volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 februari 2025.