Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
11 februari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, waarin de verdachte werd vrijgesproken van poging tot vrijheidsberoving door zich voor te doen als nepagent, zoals omschreven in artikel 282.1 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte, geboren in 1967, heeft het cassatieberoep ingesteld na een eerdere vrijspraak in eerste aanleg. De advocaat J.M.M. Heilbron heeft namens de verdachte een cassatiemiddel ingediend, waarin wordt geklaagd dat het hof niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het is afgeweken van het standpunt van de verdediging dat een ander dan de verdachte het bewezenverklaarde feit zou kunnen hebben gepleegd.
De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel beoordeeld en geconcludeerd dat het hof, zonder de grenzen van zijn selectie- en waarderingsvrijheid te overschrijden, niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat het door de verdediging geschetste alternatieve scenario als niet geloofwaardig terzijde kon worden geschoven. De Hoge Raad oordeelt dat het hof op basis van het beschikbare bewijs tot een niet onbegrijpelijk oordeel is gekomen, waarbij het hof de verklaring van een getuige heeft gewogen en heeft vastgesteld dat deze getuige mogelijk bij vergissing heeft verklaard. Het hof heeft ook vastgesteld dat het bewijs geen andere beslissing toelaat dan de verwerping van het beroep.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie verworpen, waarbij de redenen voor deze beslissing zijn opgenomen in de conclusie van de advocaat-generaal P.M. Frielink. De uitspraak is gedaan op 11 februari 2025 door de Hoge Raad der Nederlanden, Strafkamer, onder leiding van vice-president V. van den Brink.