ECLI:NL:HR:2025:207

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
23/00848
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanwezigheid van MDMA in woning van verdachte en vrijspraak in eerste aanleg

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 februari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de aanwezigheid van MDMA in de woning van de verdachte, die in eerste aanleg was vrijgesproken. De verdachte had in hoger beroep verschillende alternatieve scenario's gepresenteerd, waarin hij stelde dat de drugs niet van hem waren, maar door anderen in zijn woning waren verstopt. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verdachte over de bewezenverklaring niet tot cassatie leidden. Het hof had de verklaringen van de verdachte en zijn vriendin als niet aannemelijk beoordeeld, en de Hoge Raad vond dit oordeel niet onbegrijpelijk. De verdediging had in hoger beroep een meldingrapport overgelegd, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit niet voldoende was om de verwerping van het alternatieve scenario door het hof te weerleggen. De Hoge Raad concludeerde dat de klachten van de verdachte niet konden leiden tot een andere uitkomst en verwierp het beroep. Daarnaast werd vastgesteld dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, maar dit had geen verdere rechtsgevolgen. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigde de eerdere vrijspraak van de verdachte.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/00848
Datum11 februari 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 24 februari 2023, nummer 20-003280-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, beiden advocaat in Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel komt op tegen de bewezenverklaring met klachten die zijn gericht tegen de motivering van de bewezenverklaring.
2.2
De klachten van het cassatiemiddel leiden niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 2.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. In het licht van de beperkte mate van overschrijding van de redelijke termijn volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en R. Kuiper, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 februari 2025.