Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
11 februari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, gedateerd 19 maart 2024, met nummer 23-001349-23. De verdachte, geboren in 1982, was betrokken bij een grote hoeveelheid ernstige strafbare feiten, waaronder een poging tot doodslag op een politieagent. Dit gebeurde in 2022 in Velsen-Zuid, waar de verdachte met hoge snelheid inreed op een politieauto, wat valt onder artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft op 11 februari 2025 uitspraak gedaan in deze zaak.
Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, maar er zijn geen cassatiemiddelen ingediend. Dit betekent dat de verdachte geen klachten heeft geformuleerd tegen het eerdere oordeel van het gerechtshof. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de wet voorschrijft dat een advocaat binnen een bepaalde termijn een schriftuur met cassatiemiddelen moet indienen. Aangezien aan deze verplichting niet is voldaan, kon de Hoge Raad het beroep van de verdachte niet in behandeling nemen, zoals bepaald in artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 11 februari 2025 besloten om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is gewezen door raadsheer C. Caminada, in aanwezigheid van waarnemend griffier S.P. Bakker, en is uitgesproken tijdens een openbare terechtzitting.