Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
18 februari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1991, was beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van meer dan 5,5 kilogram hennep, wat in strijd is met de Opiumwet. De zaak kwam voor de Hoge Raad na een eerdere uitspraak van het hof op 23 februari 2023, waarin de verdachte werd veroordeeld. De verdediging stelde dat de fouillering van de verdachte en de doorzoeking van de auto onrechtmatig waren, omdat er geen machtiging of toestemming was verkregen. De Hoge Raad moest beoordelen of het hof terecht had geoordeeld dat er sprake was van een redelijk vermoeden van schuld op het moment van de staandehouding en ondervraging van de verdachte. Daarnaast werd de vraag opgeworpen of in het geval van verdenking van een Opiumwetdelict toestemming voor doorzoeking vereist was. De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen van de verdachte beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om de klachten verder te motiveren, aangezien de vragen die werden gesteld niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Uiteindelijk werd het beroep verworpen.