Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
18 februari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 12 oktober 2022 was gewezen. De verdachte, geboren in 1980, was in hoger beroep veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van hasjiesj en hennep, in strijd met artikel 3.C van de Opiumwet. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaten R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, stelde cassatiemiddelen voor, waarbij de plaatsvervangend advocaat-generaal V.M.A. Sinnige concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft echter ambtshalve vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, was overschreden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 21 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, naar 20 maanden en twee weken, met behoud van de voorwaardelijke straf en een proeftijd van 2 jaren. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar enkel wat betreft de duur van de gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen.