In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 februari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [de dochter] en [de zoon] over de legitieme portie uit de nalatenschap van hun overleden moeder, [erflaatster]. De dochter heeft in cassatie gesteld dat de verkoop van de woning door erflaatster aan de zoon, in combinatie met een renteloze lening, moet worden aangemerkt als een gift, waardoor haar legitieme portie zou moeten worden verhoogd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er sprake was van een gift, maar het gerechtshof Den Haag heeft deze beslissing vernietigd en de legitieme portie van de dochter vastgesteld op € 65.689,40. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het hof niet voldoende rekening heeft gehouden met de stellingen van de dochter over de schijnconstructie van de lening en de verrekening van niet-bestaande schulden. De Hoge Raad heeft het arrest van het hof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. De kosten van het geding in cassatie zijn toegewezen aan de zoon en de dochter, met specifieke bedragen voor verschotten en salaris.