Uitspraak
1.Procesverloop
De advocaat van de moeder heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
21 februari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 februari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over kinderalimentatie. De moeder, verzoekster tot cassatie, had een beroep ingesteld tegen de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 30 augustus 2023, waarin de alimentatieverplichtingen van de vader, verweerder in cassatie, waren vastgesteld. De moeder verzocht om een hogere bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind, geboren in 2012, en stelde dat de vader maandelijks € 591,- moest betalen. De rechtbank had echter lagere bedragen vastgesteld, die het hof vervolgens ook verlaagde. De vader had geen verweerschrift ingediend en de Advocaat-Generaal adviseerde tot verwerping van het cassatieberoep.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat de vader een onderhoudsplicht had jegens zijn meerderjarige zoon uit een eerdere relatie, die in 2019 de leeftijd van 21 jaar bereikte. De Hoge Raad benadrukte dat een ouder niet wettelijk verplicht is om een kind dat 21 jaar of ouder is, financieel te ondersteunen, tenzij er sprake is van een morele of contractuele verplichting. Dit had invloed op de draagkracht van de vader bij het bepalen van de kinderalimentatie voor de minderjarige. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.
De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van onderhoudsplichten tussen ouders en de prioriteit van alimentatieverplichtingen voor minderjarige kinderen ten opzichte van meerderjarige kinderen. De Hoge Raad bevestigde dat de draagkracht van de ouder moet worden beoordeeld in het licht van de wettelijke bepalingen omtrent kinderalimentatie en dat de alimentatie voor minderjarige kinderen voorrang heeft boven die voor meerderjarige kinderen.