ECLI:NL:HR:2025:318

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
24/00117
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de ontvankelijkheid van een huurder in hoger beroep na intrekking van de appeldagvaarding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 februari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen een huurder en Woningstichting De Goede Woning. De huurder had hoger beroep ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de verhuurder een machtiging vorderde voor renovatiewerkzaamheden in de woning van de huurder. De huurder had op 14 december 2022 een appeldagvaarding uitgebracht, met als eerste roldatum 28 maart 2023. Echter, op 27 maart 2023 diende de huurder een H4-formulier in om de appeldagvaarding in te trekken. De verhuurder werd vervolgens op 11 april 2023 gedagvaard, maar het hof verklaarde de huurder niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de intrekking van de appeldagvaarding op 28 maart 2023 het geding niet meer aanhangig maakte, en dat het exploot van 11 april 2023 niet als herstelexploot kon worden aangemerkt. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het hof en verwierp het cassatieberoep, waarbij de huurder in de proceskosten werd veroordeeld.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer24/00117
Datum21 februari 2025
ARREST
In de zaak van
[de huurder] ,
wonende te [plaats] ,
EISER tot cassatie,
hierna: de huurder,
advocaat: M.E. Bruning,
tegen
WONINGSTICHTING DE GOEDE WONING,
gevestigd te Apeldoorn,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: de verhuurder,
advocaat: P.A. Fruytier.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaak 10138904 \ VV EXPL 22-55 van de rechtbank Gelderland van 16 november 2022;
b. het arrest in de zaak 200.332.627 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 november 2023.
De huurder heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
De verhuurder heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor de verhuurder toegelicht door haar advocaat en mede door J.P. Jas.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van de huurder heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In deze procedure vordert de verhuurder onder meer een machtiging om in de meterkast en de woning van de huurder (renovatie)werkzaamheden uit te voeren. De kantonrechter heeft de vorderingen van de verhuurder toegewezen.
2.2
De huurder heeft hoger beroep ingesteld. In de appeldagvaarding, uitgebracht op 14 december 2022, is 28 maart 2023 aangezegd als eerste roldatum.
2.3
De appeldagvaarding is op 27 maart 2023 ingediend bij de griffie van het hof. Op 28 maart 2023 vóór 10.00 uur heeft de huurder een H4-formulier ‘Verzoek intrekken nieuwe zaak voor eerstdienende dag’ bij het hof ingediend.
2.4
Op 11 april 2023 heeft de huurder een exploot uitgebracht waarbij de verhuurder in hoger beroep is gedagvaard tegen de roldatum 26 september 2023. In het exploot is vermeld dat de dagvaarding van 14 december 2022 niet is aangebracht bij het hof en dat de huurder dit verzuim wenst te herstellen.
2.5
Het hof [1] heeft de huurder niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep en heeft daartoe het volgende overwogen:
“3.2. De termijn voor het instellen van hoger beroep tegen een vonnis in kort geding bedraagt vier weken (artikel 339 lid 1 en lid 2 Rv). De aanvankelijke dagvaarding is op 14 december 202[2] dan ook tijdig aan [de verhuurder] betekend. Vanaf die dag was het geding aanhangig (artikel 125 lid 1 en 353 lid 1 Rv). Op grond van het tweede lid van artikel 125 Rv moest de appeldagvaarding uiterlijk op de laatste dag waarop de griffie van het hof is geopend voorafgaand aan de in de dagvaarding vermelde roldatum zijn ingeleverd. [De verhuurder] is (in eerste instantie) gedagvaard te verschijnen op de roldatum van 28 maart 2023, zodat de appeldagvaarding op 27 maart 2023 tijdig bij het hof is ingediend. Vervolgens is die dagvaarding op 28 maart 2023 vóór 10:00 uur weer ingetrokken, zoals blijkt uit het e-mailbericht van 28 maart 2023 van (destijds) de advocaat van [de huurder] aan de advocaat van [de verhuurder] en het daarbij gevoegde H-formulier.
3.3.
Als een dagvaarding niet tijdig bij het hof is ingediend, kan de appellant dat herstellen door binnen veertien dagen na de oorspronkelijke roldatum een herstelexploot te laten uitbrengen (artikel 125 lid 5 Rv). Naar het oordeel van het hof kan het exploot van 11 april 2023 niet als een herstelexploot in de zin van artikel 125 lid 5 Rv worden aangemerkt. Uit hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen volgt dat in het exploot van 11 april 2023 ten onrechte vermeld staat dat de dagvaarding van 14 december 2022 niet is aangebracht bij het hof. De dagvaarding is immers tijdig en correct ingediend bij de griffie, maar is vervolgens weer ingetrokken. Het gevolg van die intrekking is dat het geding niet meer aanhangig is. Nu [de huurder] niet heeft verzuimd de dagvaarding tijdig in te dienen, is van een verzuim dat langs de weg van artikel 125 lid 5 Rv kan worden hersteld niet gebleken. Het exploot van 11 april 2023 is enkel te beschouwen als een nieuwe dagvaarding. Op die dag was de appeltermijn al verlopen. De op die dag betekende dagvaarding is dus te laat, terwijl het geding niet meer aanhangig was. [De huurder] dient daarom niet-ontvankelijk verklaard te worden in zijn vordering in hoger beroep.”

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel 1 van het middel komt op tegen het oordeel van het hof (in rov. 2.2-2.3 en 3.2-3.3) dat de huurder met het op 28 maart 2023 ingediende H4-formulier ‘Verzoek intrekken nieuwe zaak voor eerstdienende dag’ (zie hiervoor in 2.3) de appeldagvaarding van 14 december 2022 heeft ingetrokken. Het onderdeel klaagt onder meer dat dit oordeel onbegrijpelijk is, nu uit het H4-formulier, en uit het e-mailbericht waarmee dit formulier aan de advocaat van de verhuurder is toegezonden, niet anders kan worden afgeleid dan dat de huurder slechts de aanbrenging van de zaak als nieuwe zaak voor de rolzitting van 28 maart 2023 ongedaan heeft gemaakt.
Onderdeel 2 klaagt onder meer dat het hof (in rov. 3.3) ten onrechte heeft geoordeeld dat het exploot van 11 april 2023 (zie hiervoor in 2.4) niet kan worden beschouwd als herstelexploot in de zin van art. 125 lid 5 Rv.
Deze klachten lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.2
Art. 125 lid 1 Rv bepaalt dat het geding aanhangig is vanaf de dag van dagvaarding. Ingevolge art. 125 lid 2 Rv wordt het exploot van dagvaarding door de eiser ter griffie ingediend uiterlijk op de laatste dag waarop de griffie is geopend, voorafgaande aan de in de dagvaarding vermelde roldatum. Art. 125 lid 5 Rv bepaalt dat de aanhangigheid van het geding vervalt indien het exploot van dagvaarding niet uiterlijk op het in het tweede lid vermelde tijdstip ter griffie is ingediend, tenzij binnen twee weken na de in de dagvaarding vermelde roldatum een geldig herstelexploot is uitgebracht.
Art. 125 lid 5 Rv bestrijkt het geval waarin is verzuimd om het exploot van dagvaarding tijdig ter griffie in te dienen, en het geval waarin is gedagvaard tegen een dag of uur waarop de rechter geen zitting houdt. [2]
Art. 125 Rv is in hoger beroep van overeenkomstige toepassing (art. 353 lid 1 Rv).
3.3
Het hof heeft in rov. 3.2 vastgesteld dat de appeldagvaarding – waarin de verhuurder was gedagvaard tegen 28 maart 2023 – op 27 maart 2023, derhalve tijdig, bij het hof is ingediend. Op zo’n geval ziet art. 125 lid 5 Rv niet. Het oordeel van het hof dat het exploot van 11 april 2023 niet kan worden beschouwd als herstelexploot als bedoeld in art. 125 lid 5 Rv, is dus juist. Hierop stuiten de hiervoor in 3.1 weergegeven klachten af.
3.4
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt [de huurder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Woningstichting De Goede Woning begroot op € 873,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [de huurder] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren C.E. du Perron, H.M. Wattendorff, F.R. Salomons en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
21 februari 2025.

Voetnoten

1.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 14 november 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:9654.
2.Vgl. onder meer HR 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:927, rov. 3.4.3.