Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
14 maart 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 maart 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de voortzetting van de inbewaringstelling van een betrokkene, hierna aangeduid als 'betrokkene'. De zaak betreft een verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) om een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling van betrokkene, die eerder was geïndiceerd voor een zorgprofiel dat intensieve begeleiding en verzorging vereiste. De rechtbank Gelderland had op 29 april 2024 een machtiging verleend tot voortzetting van de inbewaringstelling, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze machtiging niet rechtsgeldig was, omdat de uitvoering ervan plaatsvond in een accommodatie die niet geregistreerd was voor Wzd-zorg. De Hoge Raad benadrukte dat volgens de Wet zorg en dwang (Wzd) onvrijwillige opname alleen mogelijk is in een geregistreerde accommodatie. De rechtbank had in haar beschikking niet voldoende gemotiveerd waarom de machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling verleend kon worden, ondanks dat deze ten uitvoer zou worden gelegd in een Wvggz-accommodatie. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug voor verdere behandeling. De uitspraak onderstreept de noodzaak van een duidelijke wettelijke basis voor onvrijwillige opname en de bescherming van de rechten van betrokkenen onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).