Uitspraak
1.De prejudiciële procedure
2.Inleiding
follow-onvorderingen).
single and continuous infringement’) op het Europese kartelverbod met gevolgen voor de gehele Europese Economische Ruimte (hierna: EER). Zij heeft geldboetes opgelegd aan alle truckfabrikanten, op één na.
follow-onvorderingen. In deze zaak heeft de rechtbank hierover op de voet van art. 392 Rv prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad.
follow-onvorderingen. [1]
3.Uitgangspunten en feiten
follow-onvorderingen in deze zaak dus betrekking op verschillende soorten schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd door hetzij de benadeelden zelf, hetzij door claim- en litigation vehikels, te weten:
Inleidend
single and continuous infringement) op artikel 101 VWEU naar Nederlands recht worden gekwalificeerd als een (enkelvoudige en voortdurende) onrechtmatige gedraging (schadeveroorzakende gebeurtenis) die leidt tot afzonderlijke schadevergoedingsvorderingen op het moment dat schade wordt geleden (op het moment van verwerven van een bepaalde vrachtwagen (waaronder kan worden verstaan (huur)koop) of het afnemen van een bepaalde transportdienst)?
single and continuous infringement) op artikel 101 VWEU naar Nederlands recht worden gekwalificeerd als een (enkelvoudige en voortdurende) schadeveroorzakende gebeurtenis die resulteert in een enkelvoudige schadevergoedingsvordering per gedupeerde (hier: Claimant die zelf schade heeft geleden of Achterliggende partij, zie r.o. 2.1 [eerste vonnis]), bestaande uit verschillende schadeposten?
eerste afnemervan de vrachtwagen, waar de vordering betrekking op heeft, is gevestigd (ook in geval van transportdiensten)? Of moet worden aangeknoopt bij de plaats waar de vrachtwagen of transportdienst is afgenomen, te weten (i) de plaats waar de verkoper (of verhuurder) van vrachtwagens of de aanbieder van transportdiensten is gevestigd of (ii) indien eenzelfde Claimant of Achterliggende partij vrachtwagens heeft afgenomen in verschillende landen, het recht van de plaats van de zetel van de betreffende Claimant of Achterliggende partij? Of moet het toepasselijk recht op de voet van artikel 4 lid 1 WCOD op andere wijze worden bepaald? Welk criterium moet worden gehanteerd voor de bepaling van het toepasselijk recht op schade als gevolg van tolvorderingen?
lex fori)?
eerste afnemervan de vrachtwagen, waar de vordering betrekking op heeft, is gevestigd (ook in geval van transportdiensten)? Of moet het toepasselijk recht op de voet van artikel 6 lid 3 sub a Rome II op andere wijze worden bepaald? Welk criterium moet worden gehanteerd voor de bepaling van het toepasselijk recht op schade als gevolg van tolvorderingen?
lex fori(Nederlands recht) op grond van artikel 6 lid 3 sub b Rome II als is voldaan aan de volgende vereisten?
4.Beantwoording van de prejudiciële vragen
Inleiding
single and continuous infringement’) op het Europese kartelverbod in dit verband moet worden gekwalificeerd: moet een dergelijke inbreuk worden aangemerkt als een onrechtmatige gedraging die
per benadeeldeleidt tot één schadevordering, of gaat het om een onrechtmatige gedraging die
per transactieleidt tot een afzonderlijke schadevordering? Aangezien het Unierecht mogelijk van belang is voor deze kwalificatie kan de Hoge Raad deze vragen niet beantwoorden zonder hierover vragen te stellen aan het HvJEU (zie hierna in 4.2.1-4.2.8).
per benadeeldeleidt tot één schadevordering of als een onrechtmatige gedraging (schadeveroorzakende gebeurtenis) die
per transactieleidt tot een afzonderlijke schadevordering.
naar Nederlands recht. De vraag rijst evenwel of deze kwalificatie niet naar Europees recht dient plaats te vinden.
private enforcement), net zo goed als de uitvoering die de openbare autoriteiten aan die regels geven (
public enforcement), integrerend deel uitmaken van het stelsel voor de handhaving van die regels, dat ertoe strekt mededingingsverstorende gedragingen van ondernemingen te bestraffen en hen van dergelijke gedragingen te weerhouden. [15]
follow-onkartelschadevorderingen, waaronder de vaststelling van het op die vorderingen toepasselijke recht, namelijk eenvoudiger maken; dit klemt temeer nu het gaat om de afwikkeling van een groot aantal kartelschadezaken. Er is dan immers per benadeelde slechts één ‘niet-contractuele verbintenis die voortvloeit uit een daad van oneerlijke concurrentie’ (art. 6 lid 3, onder a, Verordening Rome II) dan wel ‘verbintenis wegens ongeoorloofde mededinging’ (art. 4 WCOD) waarvoor het toepasselijke recht moet worden vastgesteld. Uit het arrest Heureka/Google blijkt dat het doeltreffendheidsbeginsel kan meebrengen dat nationale regels omtrent schadevorderingen niet (onverkort) gelden als dit onverenigbaar is met dit beginsel (zie hiervoor in 4.2.5).
per benadeeldeleidt tot één schadevordering, dan rijst de vraag welke conflictenrechtelijke regeling in deze zaak in temporeel opzicht van toepassing is op deze vordering (vraag (iii)). Het gaat immers om een inbreuk die duurde van 17 januari 1997 tot en met 18 januari 2011 (zie hiervoor in 3.1 onder (i)), welke periode in temporeel opzicht deels valt onder de WCOD (tot 11 januari 2009) en deels onder Verordening Rome II (vanaf 11 januari 2009). Verschillende oplossingen zijn hier denkbaar.
follow-onvorderingen toe te passen conflictregels in een zaak als de onderhavige.
per transactieleidt tot een afzonderlijke schadevordering, dan is het naar het oordeel van de Hoge Raad onontkoombaar dat ten aanzien van vorderingen die zijn ontstaan voor 11 januari 2009 het toepasselijke recht moet worden bepaald door (art. 4 van) de WCOD en ten aanzien van vorderingen die op of na die datum zijn ontstaan door (art. 6 van) Verordening Rome II (vraag (iv)). In dit verband hebben de truckfabrikanten aangevoerd [23] , dat elke transactie moet worden aangemerkt als een aparte schadeveroorzakende gebeurtenis in de zin van art. 31 Rome II-Verordening. In dat geval wordt geen eenheid bereikt in de op de
follow-onvorderingen toe te passen conflictregels in een zaak als de onderhavige.
follow-onvordering moet worden bepaald indien de inbreuk op het kartelverbod meerdere landen bestrijkt (in het onderhavige geval de gehele EER). Verschillende oplossingen zijn mogelijk. De rechtbank noemt als mogelijkheden:
follow-onvordering moet worden bepaald. Denkbaar is dat “het land waarvan de markt beïnvloed wordt of waarschijnlijk beïnvloed wordt” in dit verband nader moet worden geconcretiseerd als het land waar de directe schade zich voordoet (vgl. art. 4 lid 1 Verordening Rome II). Blijkens punt 21 van de considerans van de verordening vormt de bijzondere regel in art. 6 immers geen uitzondering op de algemene regel in art. 4 lid 1 van de verordening maar juist een verduidelijking daarvan.
follow-onvorderingen van indirecte afnemers worden beheerst door het recht van het land waar de indirecte afnemer de goederen heeft gekocht, gehuurd of geleased, of de transportdiensten heeft afgenomen, dan wel – indien de indirecte afnemer deze goederen of diensten in verschillende landen heeft afgenomen – het land waar de afnemer is gevestigd, mits de inbreuk op het kartelverbod volgens het besluit van de Europese Commissie ook dat land bestreek.
follow-onvorderingen van indirecte afnemers ingevolge art. 6 lid 3, onder a, Verordening Rome II alleen worden beheerst door het recht van het land waar de indirecte afnemer is gevestigd, mits de inbreuk op het kartelverbod volgens het besluit van de Europese Commissie ook dat land bestreek.
follow-onvorderingen van indirecte afnemers.
follow-onvorderingen overgedragen hebben gekregen van benadeelden. Daarvoor pleit de tekst van art. 6 lid 3, onder b, Verordening Rome II, waarin wordt gesproken over “de persoon die schadevergoeding vordert” alsmede de ratio van deze bepaling om de privaatrechtelijke handhaving van het Europese mededingingsrecht te verbeteren. In dit verband kan van belang zijn dat in de rechtspraak van het HvJEU (arrest CDC/Akzo) is geoordeeld dat de overdracht van een schuldvordering door de oorspronkelijke schuldeiser geen invloed kan hebben op de bepaling van de bevoegdheid volgens (thans) art. 7, aanhef en punt 2, Verordening Brussel I-bis. [41] De vraag is of deze rechtspraak van overeenkomstige toepassing is in het kader van art. 6 lid 3, onder b, Verordening Rome II. Aangezien over het antwoord op deze vraag redelijke twijfel mogelijk is, heeft de Hoge Raad het voornemen hierover een prejudiciële vraag aan het HvJEU voor te leggen (zie hierna onder 6, vraag 4 (b)).
6.Vragen van uitleg
per benadeeldeleidt tot één schadevordering (
follow-onvordering), die meerdere schadeposten (transacties) kan omvatten (zie hiervoor in 4.2.1-4.2.8)? Of is deze kwalificatie overgelaten aan het recht van de lidstaten en staat het hun vrij om bijvoorbeeld te bepalen dat een dergelijke inbreuk moet worden aangemerkt als een onrechtmatige gedraging (schadeveroorzakende gebeurtenis) die
per transactieleidt tot een afzonderlijke schadevordering (
follow-onvordering)?
follow-onvordering strekkende tot vergoeding van schade naar aanleiding van een inbreuk op art. 101 VWEU en art. 53 EER-Overeenkomst die is vastgesteld door de Europese Commissie en die (meerdere landen dan wel) de gehele EER bestrijkt, en waarbij het gaat om
follow-onvorderingen van benadeelden overgedragen hebben gekregen (zie hiervoor in 4.7.6-4.7.7)?
7.Uitlating partijen
8.Beslissing
21 maart 2025.