Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
25 maart 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 maart 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 23 september 2022. De verdachte, een douanier die in 2019 werkzaam was in de Rotterdamse haven, werd beschuldigd van het opzettelijk invoeren van 1.516,06 kg cocaïne, voorbereidingshandelingen voor de verkoop van deze cocaïne, en valsheid in geschrift. De verdachte had onjuiste informatie in digitale systemen ingevoerd, waardoor controle op containers werd voorkomen.
De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld, waarbij de plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de hoogte van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging, maar constateerde wel dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van acht jaren naar zeven jaren en acht maanden.
De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen met betrekking tot de duur van de gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen. De uitspraak is gedaan door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, samen met de raadsheren M. Kuijer en T. Kooijmans, en is openbaar uitgesproken.