ECLI:NL:HR:2025:455

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
24/03507
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in het belang van de wet betreffende de rechtsgeldigheid van omzettingsbeslissingen door het Openbaar Ministerie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure in het belang van de wet, ingesteld door de procureur-generaal F.W. Bleichrodt. De zaak betreft de rechtsgeldigheid van een omzettingsbeslissing van een taakstraf in vervangende hechtenis, zoals bedoeld in artikel 6:3:3 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De politierechter had de veroordeelde op 23 juli 2024 niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaarschrift tegen de kennisgeving van het Openbaar Ministerie dat vervangende hechtenis zou worden toegepast. De Hoge Raad oordeelt dat de politierechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de veroordeelde geen belang had bij zijn bezwaarschrift, omdat niet vaststond dat de omzettingsbeslissing rechtsgeldig was genomen door een bevoegde officier van justitie binnen de wettelijke termijn. De Hoge Raad benadrukt dat uit een processtuk moet blijken dat de beslissing tot omzetting van de taakstraf in vervangende hechtenis is genomen door een bevoegde autoriteit. Indien de rechter niet kan vaststellen dat aan deze eis is voldaan, moet hij het bezwaarschrift van de veroordeelde gegrond verklaren. De Hoge Raad vernietigt de beslissing van de politierechter in het belang van de wet, waarmee de rechtszekerheid voor veroordeelden wordt gewaarborgd.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer24/03507 CW
Datum8 april 2025
ARREST
op het beroep in cassatie in het belang van de wet van de procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden tegen de beslissing van de politierechter in de rechtbank Limburg van 23 juli 2024, nummer RK 24-014056, in de zaak
van
[de veroordeelde] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
hierna: de veroordeelde.

1.De beslissing van de politierechter

Op 23 juli 2024 heeft de politierechter de veroordeelde niet-ontvankelijk verklaard in het bezwaarschrift tegen de kennisgeving dat vervangende hechtenis zal worden toegepast als bedoeld in artikel 6:3:3 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).

2.Het cassatieberoep

De procureur-generaal F.W. Bleichrodt heeft beroep in cassatie in het belang van de wet ingesteld. De voordracht tot cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De vordering strekt tot vernietiging van de beslissing van de politierechter.

3.Waar het in deze zaak om gaat

Deze zaak gaat over de procedure na een niet (naar behoren) verrichte taakstraf. Als de tenuitvoerlegging van een taakstraf is mislukt kan het openbaar ministerie beslissen dat vervangende hechtenis wordt toegepast. De veroordeelde wordt van die beslissing in kennis gesteld en kan binnen veertien dagen na de betekening van die kennisgeving daartegen een bezwaarschrift indienen. De procureur-generaal heeft cassatieberoep in het belang van de wet ingesteld, omdat in de praktijk verschillend wordt geoordeeld over de vraag of de beslissing tot toepassing van voorlopige hechtenis moet worden vastgelegd in een door de officier van justitie ondertekend en gedagtekend stuk, en over de door de rechter te nemen beslissing als hij niet kan vaststellen dat die beslissing binnen de wettelijke termijn en door een officier van justitie is genomen.

4.De overwegingen van de politierechter

De politierechter heeft het volgende overwogen:
“Feiten
De politierechter heeft bij vonnis van 26 juli 2023 de veroordeelde een taakstraf van 60 uren opgelegd en bevolen dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet (naar behoren) verricht, vervangende hechtenis van 30 dagen zal worden toegepast. Dat vonnis is onherroepelijk.
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat die vervangende hechtenis moet worden toegepast en heeft hiervan aan de veroordeelde kennis gegeven. De kennisgeving van deze beslissing is op 3 juni 2024 aan de veroordeelde betekend.
Procedure
Het bezwaar is op 6 juni 2024 op de griffie van de rechtbank ingediend.
(...)
Bezwaar
Het bezwaar richt zich tegen genoemde kennisgeving door het Openbaar Ministerie. Het strekt ertoe dat de rechtbank de beslissing van het Openbaar Ministerie tot toepassing van de vervangende hechtenis wijzigt en de veroordeelde in de gelegenheid stelt (het restant van) de taakstraf alsnog te verrichten.
Standpunt van de verdediging
Primair is aangevoerd dat uit de kennisgeving aan cliënt volgt dat er een omzettingsbeslissing genomen is. Er is sprake van een gebrekkige beslissing, dan wel een vormverzuim, indien die omzettingsbeslissing niet door een officier van justitie genomen is of niet getekend is. (...)
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting van 9 juli 2024 gerefereerd aan het oordeel van de politierechter aangaande hetgeen primair (...) door de verdediging is aangevoerd.
Beoordeling
De politierechter heeft kennisgenomen van de stukken in de zaak onder bovenvermeld parketnummer, waaronder:
- het hiervoor genoemde vonnis van 26 juli 2023;
- het bescheid van het Centraal Justitieel Incassobureau (verder: CJIB) aan het Parket OvJ Limburg, t.a.v. de officier van justitie te Maastricht d.d. 12 maart 2024, met als onderwerp “Voorstel omzetting taakstraf naar vervangende hechtenis”, en de daarbij gevoegde stukken, waaronder:
• het rapport van Reclassering Nederland, werkstrafunit Midden-Noord, team I, van 8 maart 2024, opgemaakt door [betrokkene 1] , met het advies de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis te bevelen, waaruit volgt dat de aan de veroordeelde opgelegde taakstraf als mislukt wordt beschouwd en dat hij van die taakstraf nul uren heeft uitgevoerd;
• een (niet ondertekend en ongedateerd) bescheid van het CJIB met als onderwerp “Beslissing op voorstel omzetting taakstraf naar vervangende hechtenis” ten name gesteld van de veroordeelde;
- een bescheid van het CJIB met als onderwerp: “Beslissing op voorstel omzetting taakstraf naar vervangende hechtenis” ten name gesteld van de veroordeelde en betrekking hebbend op de onderhavige taakstraf, welk bescheid niet is ondertekend en niet is voorzien van een datum;
- genoemde kennisgeving omzetting taakstraf van het Openbaar Ministerie aan de veroordeelde tot toepassing van de vervangende hechtenis en
- het bezwaar van de veroordeelde.
Ontvankelijkheid
De politierechter overweegt, op grond van de hiervoor genoemde stukken en hetgeen tijdens de behandeling ter terechtzitting van 9 juli 2024 naar voren is gekomen, het volgende.
(...)
Volgens artikel 3 eerste lid onder b van het “Besluit regels landelijk parket en functioneel parket, alsmede ten aanzien van mandateren bevoegdheid officier van justitie”, kan de officier van justitie de uitoefening van een bevoegdheid niet opdragen aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar indien de bevoegdheid betrekking heeft op beslissingen tot vrijheidsontneming.
Bij de stukken van deze zaak bevindt zich niet een door een officier van justitie ondertekende en gedagtekende beslissing op het door het CJIB aan de officier van justitie te Maastricht d.d. 12 maart 2024 gedane “Voorstel omzetting taakstraf naar vervangende hechtenis”. Van de zijde van het Openbaar Ministerie is, bij navraag daarover, aangegeven dat een verifieerbare ondertekening en dagtekening van bedoelde beslissing van de officier van justitie niet noodzakelijk is, volgens nieuw beleid van het Openbaar Ministerie sinds begin 2024.
De politierechter is van oordeel dat een ondertekende en gedagtekende beslissing van een officier van justitie strekkende tot toepassing van vervangende hechtenis absoluut noodzakelijk is, omdat daarmee voor de politierechter én justitiabelen verifieerbaar is dat een daartoe bevoegde officier van justitie op een bepaalde dag de beslissing heeft genomen de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis te bevelen. De dagtekening is bijvoorbeeld cruciaal om te kunnen beoordelen of de officier van justitie binnen de in artikel 6.3.4. Sv genoemde termijn die beslissing heeft genomen. Een vermelding/vinkje in een voor de politierechter en justitiabelen niet raadpleegbaar geautomatiseerd systeem van het Openbaar Ministerie is in deze volstrekt onvoldoende, nog daargelaten dat een dergelijke vermelding door iedere bevoegde gebruiker van dat systeem geplaatst kan worden.
In de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 27 februari 2013 (ECLI:NL:RBONE:2013:BZ3939) werd het volgende overwogen:
“Ten overvloede: artikel 126, lid 3, van de Wet op de rechterlijke organisatie bepaalt dat een bevoegdheid van de officier van justitie niet kan worden opgedragen aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar indien de regeling waarop de bevoegdheid steunt of de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. Daarvan is in elk geval sprake voor zover het gaat om het optreden ter terechtzitting in strafzaken en de toepassing van de dwangmiddelen als bedoeld in Titel IV van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafvordering.
De politierechter is van oordeel dat de in artikel 6:6:23 Sv aan het Openbaar Ministerie toegekende bevoegdheid zich naar haar aard verzet tegen mandatering, voor zover daar al sprake van is. Het betreft immers niet alleen een bevoegdheid die vrijheidsbeneming met zich brengt, maar ook een waarbij aan het Openbaar Ministerie een discretionaire ruimte wordt gelaten.”
De politierechter is het geheel eens met deze overweging en maakt deze tot de zijne.
In het onderhavige geval is géén sprake van een verifieerbare beslissing, gedateerd en ondertekend door de (met name te noemen) officier van justitie die feitelijk de beslissing strekkende tot toepassing van vervangende hechtenis heeft genomen. Dit heeft tot gevolg dat er een betekening van een kennisgeving omzetting taakstraf aan de veroordeelde heeft plaatsgevonden zonder dat vast is komen te staan dat, of wanneer, er een door een officier van justitie genomen beslissing tot toepassing van de onderhavige vervangende hechtenis aan ten grondslag ligt. Genoemde kennisgeving heeft dus onterecht plaatsgevonden. Omdat er bij het bezwaar tegen die onterechte kennisgeving geen belang (meer) bestaat, zal de veroordeelde niet-ontvankelijk verklaard worden in het bezwaar.
Voor alle duidelijkheid, er bestaat op dit moment géén rechtsgeldige beslissing strekkende tot het toepassen van de aan de veroordeelde bij vonnis van 26 juli 2023 opgelegde vervangende hechtenis.”

5.Wettelijk kader

De volgende bepalingen zijn van belang:
- artikel 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (hierna: Wet RO):
“In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(...)
b. rechterlijke ambtenaren:
(...)
6°. de landelijk hoofdadvocaat-generaal bij het ressortsparket alsmede de hoofdadvocaten-generaal, de senior advocaten-generaal, de advocaten-generaal en de plaatsvervangende advocaten-generaal bij het ressortsparket en het parket-generaal;
7°. de hoofdofficieren van justitie, de plaatsvervangende hoofdofficieren van justitie, de senior officieren van justitie A, de senior officieren van justitie, de officieren van justitie, de substituut-officieren van justitie, de plaatsvervangende officieren van justitie, de officieren enkelvoudige zittingen en de plaatsvervangende officieren enkelvoudige zittingen bij de arrondissementsparketten, het landelijk parket, het functioneel parket, het parket centrale verwerking openbaar ministerie en het parket-generaal;
(...).”
- artikel 125 Wet RO:
“De taken en bevoegdheden van het openbaar ministerie worden, op de wijze bij of krachtens de wet bepaald, uitgeoefend door:
a. het College van procureurs-generaal; en
b. rechterlijke ambtenaren, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 6° en 7°.”
- artikel 126 leden 1, 3 en 4 Wet RO:
“1. De uitoefening van een of meer bevoegdheden van de hoofdofficier van justitie, de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie, de senior officier van justitie A, de senior officier van justitie, de officier van justitie, de substituut-officier van justitie, de officier enkelvoudige zittingen, de landelijk hoofdadvocaat-generaal, de hoofdadvocaat-generaal, de senior advocaat-generaal en de advocaat-generaal kan worden opgedragen aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar voor zover het hoofd van het parket daarmee heeft ingestemd.
3. De uitoefening van een bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid, kan niet aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar worden opgedragen indien de regeling waarop de bevoegdheid steunt of de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. Daarvan is in elk geval sprake voor zover het gaat om het optreden ter terechtzitting in strafzaken en de toepassing van de dwangmiddelen als bedoeld in Titel IV van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafvordering.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden omtrent de toepassing van dit artikel nadere regels gesteld.”
- artikel 3 lid 1 van het Besluit regels landelijk parket en functioneel parket, alsmede ten aanzien van mandateren bevoegdheden officier van justitie (hierna: het Besluit):
“De officier van justitie draagt de uitoefening van een bevoegdheid niet op aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar indien de bevoegdheid betrekking heeft op:
(...)
b. beslissingen tot vrijheidsontneming of tot voortzetting of beëindiging daarvan (...).”
- artikel 6:3:1 Sv:
“1. De termijn binnen welke de taakstraf moet worden voltooid bedraagt achttien maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis dan wel negen maanden na het onherroepelijk worden van de strafbeschikking.
2. De termijn binnen welke de taakstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.”
- artikel 6:3:3 Sv:
“1. Indien de tot een taakstraf veroordeelde niet aanvangt met de taakstraf, geen medewerking verleent aan het vaststellen van zijn identiteit of het openbaar ministerie van oordeel is dat de veroordeelde de opgelegde taakstraf niet naar behoren verricht of heeft verricht, wordt vervangende hechtenis toegepast, tenzij dit wegens uitzonderlijke omstandigheden die zich na het opleggen van de taakstraf hebben voorgedaan, zou leiden tot een onbillijkheid van zwaarwegende aard.
2. Indien een gedeelte van de te verrichten taakstraf is voldaan, vermindert de duur van de vervangende hechtenis naar evenredigheid. Heeft deze vermindering tot gevolg dat voor een gedeelte van een dag vervangende hechtenis zou moeten worden ondergaan, dan vindt afronding naar boven plaats tot het naaste aantal gehele dagen.
3. Het openbaar ministerie geeft kennis aan de veroordeelde dat vervangende hechtenis wordt toegepast. Deze kennisgeving wordt zo spoedig mogelijk aan de veroordeelde betekend. De kennisgeving behelst het aantal uren taakstraf dat naar het oordeel van het openbaar ministerie is verricht, alsmede het aantal dagen vervangende hechtenis.”
- artikel 6:3:4 Sv:
“Een beslissing als bedoeld in de artikelen (...) 6:3:3, eerste lid, kan worden genomen tot drie maanden na afloop van de termijn waarbinnen de taakstraf op grond van artikel 6:3:1 dan wel artikel 6:6:23, tweede lid, moet zijn voltooid.”
- artikel 6:6:1 lid 1 Sv:
“Indien een rechter overeenkomstig de bepalingen van dit boek een beslissing kan nemen inzake de tenuitvoerlegging, is – tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald – tot het nemen van deze beslissing bevoegd het gerecht dat in eerste aanleg kennis heeft genomen van het strafbare feit waarvoor de sanctie is opgelegd waarop de beslissing ziet. Tenzij anders is bepaald kan de rechter deze beslissing ambtshalve, op vordering van het openbaar ministerie, dan wel op verzoek van de veroordeelde nemen.”
- artikel 6:6:3 leden 1 en 4 Sv:
“1. Het openbaar ministerie zendt de op de zaak betrekking hebbende stukken aan het gerecht toe. De rechter bepaalt daarop onverwijld een dag voor het onderzoek van de zaak, tenzij de summiere kennisneming van de stukken de rechter aanleiding geeft de vordering of het verzoek zonder behandeling niet-ontvankelijk te verklaren.
4. De veroordeelde en degene die met reclasseringstoezicht is belast, kunnen vóór de aanvang van het onderzoek kennisnemen van de stukken. Indien de zaak bij de kantonrechter wordt behandeld, geldt hetzelfde ten aanzien van een bijzonder daartoe door de veroordeelde gemachtigde. Het bepaalde bij en krachtens artikel 32 is van overeenkomstige toepassing.”
- artikel 6:6:23 Sv:
“1. Tegen de kennisgevingen, gegeven krachtens de artikelen 6:3:3, 6:3:9 en 6:3:10, kan de veroordeelde binnen veertien dagen na de betekening daarvan een bezwaarschrift indienen bij de rechter.
2. De rechter kan de beslissing van het openbaar ministerie wijzigen. Indien de rechter het bezwaarschrift gegrond verklaart, geeft hij in zijn beslissing het aantal uren taakstraf aan dat nog moet worden verricht en binnen welke termijn de taakstraf moet worden voltooid. Artikel 6:3:1, tweede lid, is van toepassing.”

6.Beoordeling van de cassatiemiddelen

6.1
Het eerste cassatiemiddel klaagt over het oordeel van de politierechter dat de veroordeelde geen belang heeft bij zijn klaagschrift omdat niet vaststaat dat en, zo ja, wanneer door een officier van justitie is beslist tot omzetting van de taakstraf in vervangende hechtenis. Het tweede cassatiemiddel klaagt over het oordeel van de politierechter dat uit een processtuk, te weten een ondertekende en gedagtekende beslissing, moet blijken dat de beslissing tot omzetting van de taakstraf in vervangende hechtenis is genomen door een officier van justitie binnen de wettelijke termijn. De cassatiemiddelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
6.2.1
De in artikel 6:3:3 lid 1 Sv bedoelde beslissing dat vervangende hechtenis wordt toegepast omdat een opgelegde taakstraf niet (naar behoren) is verricht, wordt genomen door de rechterlijke ambtenaren verbonden aan het openbaar ministerie, in de praktijk een officier van justitie. Dat volgt uit artikel 6:3:3 Sv, in samenhang met de artikelen 1, aanhef en onderdeel b onder 6° en 7°, en 125 Wet RO. Deze beslissing (hierna ook: de omzettingsbeslissing) moet worden aangemerkt als een beslissing tot vrijheidsontneming in de zin van artikel 3 lid 1 van het Besluit, zodat deze beslissing niet kan worden gemandateerd aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar.
6.2.2
Om te waarborgen dat een omzettingsbeslissing voor de veroordeelde en – in geval van een daartegen ingediend bezwaar – voor de rechter controleerbaar is, moet de eis worden gesteld dat uit enig voor de rechter en de veroordeelde beschikbaar processtuk rechtstreeks en ondubbelzinnig blijkt dat aan de voorwaarden voor de rechtsgeldigheid van de omzettingsbeslissing is voldaan, in het bijzonder dat de beslissing is genomen door een bevoegde autoriteit binnen de wettelijke termijn. Hierin kan bijvoorbeeld worden voorzien door middel van een gedagtekend en door de bevoegde autoriteit ondertekend stuk houdende de omzettingsbeslissing. Ook omdat een omzettingsbeslissing geen schorsende werking heeft, kan de enkele mededeling van de officier van justitie tijdens de behandeling van het bezwaarschrift dat hij de beslissing overneemt of bevestigt, de gevolgtrekking dat aan deze eis is voldaan niet dragen.
6.2.3
Als de rechter bij de beoordeling van een tegen de omzettingsbeslissing ingediend bezwaar niet kan vaststellen dat de omzettingsbeslissing aan deze eis voldoet, moet hij het bezwaarschrift van de veroordeelde gegrond verklaren.
6.2.4
Als de rechter het bezwaarschrift gegrond verklaart, geeft hij op grond van artikel 6:6:23 lid 2 Sv in zijn beslissing het aantal uren taakstraf aan dat de veroordeelde nog moet verrichten, waarbij rekening moet worden gehouden met de tijd die de veroordeelde in vervangende hechtenis heeft doorgebracht.
6.3.1
Het oordeel van de politierechter dat uit een processtuk moet blijken dat de omzettingsbeslissing is genomen door een officier van justitie binnen de wettelijke termijn geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat brengt mee dat het tweede cassatiemiddel faalt.
6.3.2
Het oordeel van de politierechter dat de veroordeelde niet-ontvankelijk is in het bezwaarschrift, nu niet vaststaat dat sprake is van een rechtsgeldige door de officier van justitie genomen omzettingsbeslissing, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Gelet op wat onder 6.2 is overwogen moet de rechter in zo’n geval het bezwaarschrift van de veroordeelde tegen de kennisgeving tot toepassing van vervangende hechtenis gegrond verklaren. Het eerste cassatiemiddel slaagt.

7.Beslissing

De Hoge Raad vernietigt in het belang van de wet de beslissing van de politierechter.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en R. Kuiper, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 april 2025.