De volgende bepalingen zijn van belang:
- artikel 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (hierna: Wet RO):
“In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(...)
b. rechterlijke ambtenaren:
(...)
6°. de landelijk hoofdadvocaat-generaal bij het ressortsparket alsmede de hoofdadvocaten-generaal, de senior advocaten-generaal, de advocaten-generaal en de plaatsvervangende advocaten-generaal bij het ressortsparket en het parket-generaal;
7°. de hoofdofficieren van justitie, de plaatsvervangende hoofdofficieren van justitie, de senior officieren van justitie A, de senior officieren van justitie, de officieren van justitie, de substituut-officieren van justitie, de plaatsvervangende officieren van justitie, de officieren enkelvoudige zittingen en de plaatsvervangende officieren enkelvoudige zittingen bij de arrondissementsparketten, het landelijk parket, het functioneel parket, het parket centrale verwerking openbaar ministerie en het parket-generaal;
(...).”
- artikel 125 Wet RO:
“De taken en bevoegdheden van het openbaar ministerie worden, op de wijze bij of krachtens de wet bepaald, uitgeoefend door:
a. het College van procureurs-generaal; en
b. rechterlijke ambtenaren, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 6° en 7°.”
- artikel 126 leden 1, 3 en 4 Wet RO:
“1. De uitoefening van een of meer bevoegdheden van de hoofdofficier van justitie, de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie, de senior officier van justitie A, de senior officier van justitie, de officier van justitie, de substituut-officier van justitie, de officier enkelvoudige zittingen, de landelijk hoofdadvocaat-generaal, de hoofdadvocaat-generaal, de senior advocaat-generaal en de advocaat-generaal kan worden opgedragen aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar voor zover het hoofd van het parket daarmee heeft ingestemd.
3. De uitoefening van een bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid, kan niet aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar worden opgedragen indien de regeling waarop de bevoegdheid steunt of de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. Daarvan is in elk geval sprake voor zover het gaat om het optreden ter terechtzitting in strafzaken en de toepassing van de dwangmiddelen als bedoeld in Titel IV van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafvordering.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden omtrent de toepassing van dit artikel nadere regels gesteld.”
- artikel 3 lid 1 van het Besluit regels landelijk parket en functioneel parket, alsmede ten aanzien van mandateren bevoegdheden officier van justitie (hierna: het Besluit):
“De officier van justitie draagt de uitoefening van een bevoegdheid niet op aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar indien de bevoegdheid betrekking heeft op:
(...)
b. beslissingen tot vrijheidsontneming of tot voortzetting of beëindiging daarvan (...).”
- artikel 6:3:1 Sv:
“1. De termijn binnen welke de taakstraf moet worden voltooid bedraagt achttien maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis dan wel negen maanden na het onherroepelijk worden van de strafbeschikking.
2. De termijn binnen welke de taakstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.”
- artikel 6:3:3 Sv:
“1. Indien de tot een taakstraf veroordeelde niet aanvangt met de taakstraf, geen medewerking verleent aan het vaststellen van zijn identiteit of het openbaar ministerie van oordeel is dat de veroordeelde de opgelegde taakstraf niet naar behoren verricht of heeft verricht, wordt vervangende hechtenis toegepast, tenzij dit wegens uitzonderlijke omstandigheden die zich na het opleggen van de taakstraf hebben voorgedaan, zou leiden tot een onbillijkheid van zwaarwegende aard.
2. Indien een gedeelte van de te verrichten taakstraf is voldaan, vermindert de duur van de vervangende hechtenis naar evenredigheid. Heeft deze vermindering tot gevolg dat voor een gedeelte van een dag vervangende hechtenis zou moeten worden ondergaan, dan vindt afronding naar boven plaats tot het naaste aantal gehele dagen.
3. Het openbaar ministerie geeft kennis aan de veroordeelde dat vervangende hechtenis wordt toegepast. Deze kennisgeving wordt zo spoedig mogelijk aan de veroordeelde betekend. De kennisgeving behelst het aantal uren taakstraf dat naar het oordeel van het openbaar ministerie is verricht, alsmede het aantal dagen vervangende hechtenis.”
- artikel 6:3:4 Sv:
“Een beslissing als bedoeld in de artikelen (...) 6:3:3, eerste lid, kan worden genomen tot drie maanden na afloop van de termijn waarbinnen de taakstraf op grond van artikel 6:3:1 dan wel artikel 6:6:23, tweede lid, moet zijn voltooid.”
- artikel 6:6:1 lid 1 Sv:
“Indien een rechter overeenkomstig de bepalingen van dit boek een beslissing kan nemen inzake de tenuitvoerlegging, is – tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald – tot het nemen van deze beslissing bevoegd het gerecht dat in eerste aanleg kennis heeft genomen van het strafbare feit waarvoor de sanctie is opgelegd waarop de beslissing ziet. Tenzij anders is bepaald kan de rechter deze beslissing ambtshalve, op vordering van het openbaar ministerie, dan wel op verzoek van de veroordeelde nemen.”
- artikel 6:6:3 leden 1 en 4 Sv:
“1. Het openbaar ministerie zendt de op de zaak betrekking hebbende stukken aan het gerecht toe. De rechter bepaalt daarop onverwijld een dag voor het onderzoek van de zaak, tenzij de summiere kennisneming van de stukken de rechter aanleiding geeft de vordering of het verzoek zonder behandeling niet-ontvankelijk te verklaren.
4. De veroordeelde en degene die met reclasseringstoezicht is belast, kunnen vóór de aanvang van het onderzoek kennisnemen van de stukken. Indien de zaak bij de kantonrechter wordt behandeld, geldt hetzelfde ten aanzien van een bijzonder daartoe door de veroordeelde gemachtigde. Het bepaalde bij en krachtens artikel 32 is van overeenkomstige toepassing.”
- artikel 6:6:23 Sv:
“1. Tegen de kennisgevingen, gegeven krachtens de artikelen 6:3:3, 6:3:9 en 6:3:10, kan de veroordeelde binnen veertien dagen na de betekening daarvan een bezwaarschrift indienen bij de rechter.
2. De rechter kan de beslissing van het openbaar ministerie wijzigen. Indien de rechter het bezwaarschrift gegrond verklaart, geeft hij in zijn beslissing het aantal uren taakstraf aan dat nog moet worden verricht en binnen welke termijn de taakstraf moet worden voltooid. Artikel 6:3:1, tweede lid, is van toepassing.”