Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
28 maart 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 maart 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende beroepsaansprakelijkheid van een advocaat. De zaak betreft de vraag of er sprake is van schending van informatieplichten zoals vastgelegd in de artikelen 6:230l en 6:230m van het Burgerlijk Wetboek, en of er mogelijk sprake is van een oneerlijke handelspraktijk. De eiser, wonende te [woonplaats], heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 20 februari 2024 is gewezen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Gelderland en arresten van het gerechtshof in deze zaak. De advocaat-generaal B.J. Drijber heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de klachten van de eiser beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest van het hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de verweerders op nihil zijn begroot.