Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
8 april 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 10 januari 2023. De verdachte, geboren in 1988, was aangeklaagd voor het rijden terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, zoals vastgelegd in artikel 9.2 van de Wegenverkeerswet 1994. De advocaat van de verdachte, M.D. Rijnsburger, had cassatiemiddelen ingediend, terwijl de advocaat-generaal, D.J.M.W. Paridaens, concludeerde tot vernietiging van de uitspraak van het hof en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was. De Hoge Raad stelde vast dat het enkele feit dat het besluit tot ongeldigverklaring naar het GBA-adres van de verdachte was verzonden, niet voldoende was om te concluderen dat de verdachte op de hoogte was van de ongeldigverklaring. Er was geen bewijs dat de verdachte zijn rijbewijs had opgestuurd naar het CBR, en de bewijsvoering bevatte geen verklaring van de verdachte die deze kennis kon onderbouwen. Daarom vernietigde de Hoge Raad de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling.