Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
3 juni 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juni 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 30 april 2024. De verdachte, geboren in 1995, was veroordeeld voor doodslag door het steken van een mes in de rug van het slachtoffer en openlijke geweldpleging. De Hoge Raad beoordeelde de cassatiemiddelen die door de advocaat J. Kuijper waren ingediend. De advocaat-generaal D.J.C. Aben concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak. Dit oordeel werd niet verder gemotiveerd, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de eerdere uitspraak van het hof, waarbij de verdachte een gevangenisstraf van 8 jaren en TBS met dwangverpleging was opgelegd.