Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
15 april 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 oktober 2022. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in de periode van 1 januari 2013 tot 14 november 2016 als drugskoerier zou hebben gefunctioneerd. De advocaat van de betrokkene, F.P. Slewe, heeft cassatiemiddelen ingediend, terwijl de advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar alleen met betrekking tot de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting.
De Hoge Raad heeft de klachten van de betrokkene beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft daarbij opgemerkt dat het niet nodig is om te motiveren waarom deze klachten niet tot vernietiging leiden, omdat de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de ontwikkeling van het recht. Tevens heeft de Hoge Raad ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep is overschreden, wat leidt tot een vermindering van de opgelegde betalingsverplichting van € 45.382,88 naar € 43.112.
De Hoge Raad heeft uiteindelijk de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen wat betreft de hoogte van de betalingsverplichting, en het beroep voor het overige verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren C.N. Dalebout en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea.