Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
4.Beslissing
15 april 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in 1979 is geboren. De betrokkene heeft cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het hof van 9 augustus 2023, waarin het hof oordeelde dat er geen rechtsgevolg was verbonden aan de vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn in de eerste aanleg. De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet zonder meer begrijpelijk heeft geoordeeld dat er geen consequenties verbonden moesten worden aan de overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad heeft de zaak zelf afgedaan en de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting van € 91.123 verminderd met € 5.000. Dit arrest volgt op een eerdere uitspraak van de Hoge Raad in 2020, waarin ook al aandacht werd besteed aan de redelijke termijn.