ECLI:NL:HR:2025:579

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
24/01494
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verkrachting na stapavond in Amsterdam met betrekking tot aanhoudingsverzoek en strafmotivering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 11 april 2024. De zaak betreft een verkrachting die plaatsvond na een stapavond in Amsterdam in 2016, waarbij de verdachte is aangeklaagd op basis van artikel 242 (oud) van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte had voorafgaand aan de zitting in hoger beroep een aanhoudingsverzoek ingediend, omdat hij kort voor de zitting contact had opgenomen met een nieuwe raadsman, nadat zijn eerdere raadsman zich had onttrokken. Het hof heeft dit verzoek afgewezen op basis van een belangenafweging. De Hoge Raad heeft zich gebogen over de vraag of het hof dit verzoek had mogen afwijzen, gezien het feit dat de verdachte in hoger beroep geen rechtsbijstand had gehad, terwijl hij daar wel om had verzocht, wat in strijd kan zijn met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Daarnaast heeft de Hoge Raad zich gericht op de vraag of het hof de opmerkingen van de verdachte tijdens de zitting in hoger beroep had moeten opvatten als een verzoek om de aangeefster als getuige te horen. De strafmotivering van het hof, die resulteerde in een gevangenisstraf van 4 jaren en 6 maanden, werd ook onder de loep genomen, waarbij de Hoge Raad zich afvroeg of deze strafoplegging begrijpelijk was in het licht van de LOVS-oriëntatiepunten. Tot slot werd de redelijke termijn in hoger beroep besproken, waarbij de Hoge Raad zich afvroeg of het hof volstond met de constatering dat de redelijke termijn was overschreden, omdat deze overschrijding aan de verdachte zelf te wijten was.

De Hoge Raad heeft uiteindelijk de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het beroep dan ook verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer24/01494
Datum22 april 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 11 april 2024, nummer 23-001826-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben de advocaten R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van de cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 april 2025.