ECLI:NL:HR:2025:581

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
23/02554
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot onttrekking aan het verkeer van gestolen auto en verzoek om geldelijke tegemoetkoming

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot onttrekking aan het verkeer van een auto, waarvan het motorblok afkomstig was uit diefstal. De belanghebbende, een professionele tweedehands autohandelaar, had de auto gekocht van [A] B.V. en verzocht om een geldelijke tegemoetkoming op grond van artikel 33c lid 2 van het Wetboek van Strafrecht, omdat hij meende onevenredig te worden getroffen door de onttrekking van de auto. De rechtbank had het verzoek om geldelijke tegemoetkoming afgewezen, met de overweging dat de belanghebbende had kunnen controleren of het motorblok in orde was, en dat het verlies van de auto als een bedrijfsrisico moest worden beschouwd. De Hoge Raad oordeelde echter dat de rechtbank niet voldoende had gemotiveerd waarom de belanghebbende niet onevenredig werd getroffen, vooral niet in het licht van de waarde van de auto. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank voor zover deze het verzoek om geldelijke tegemoetkoming afwees en wees de zaak terug naar de rechtbank voor herbeoordeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/02554 B
Datum22 april 2025
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 14 maart 2023, nummer RK 22/026907, op een vordering als bedoeld in artikel 552f lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak
van
[belanghebbende] VOF,
gevestigd te [plaats] ,
hierna: de belanghebbende.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de belanghebbende. Namens deze heeft de advocaat V.C. van der Velde bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Den Haag teneinde opnieuw te worden beoordeeld en afgedaan.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de afwijzing door de rechtbank van het verzoek om een geldelijke tegemoetkoming als bedoeld in artikel 33c lid 2 in samenhang met artikel 36b lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) in verband met de onttrekking aan het verkeer van een personenauto.
2.2.1
Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer op 28 juni 2022 houdt onder meer in:
“De belanghebbende verklaart, verkort en zakelijk weergegeven:
Ik heb de Porsche van [A] B.V. gekocht met een kapotte motor en er mankeerde nog meer aan. In augustus 2020 vond de koop al plaats. Ik heb er € 17.500,- voor betaald in vier termijnen en dan zou ik pas het kentekenbewijs krijgen, want [betrokkene 1] wilde zekerheid. Ik overleg hierbij de factuur (...). De laatste termijn heb ik contant betaald. (...) Die auto had daarvoor al eens in beslag gestaan, met dezelfde motor. Toen is de auto gewoon retour gekomen. Dus ik had geen reden om te wantrouwen. Het vervelende is dat ik al een nieuw blok gekocht heb. Dus het zou voor ons een kleine moeite zijn om die oude eruit te halen en die andere erin te plaatsen. (...) Ik hoor u spreken over een mogelijke geldelijke tegemoetkoming, op grond van de artikelen 33c en 36b van het Wetboek van Strafrecht. Van de vierde termijnbetaling heb ik geen bewijs. Dus dan zou ik met een tegemoetkoming voor die drie termijnen ook tevreden zijn, maar het liefste wil ik de auto terug.
De advocaat van de belanghebbende (...) voert het woord, verkort en zakelijk weergegeven:
Het kenteken stond op het moment van inbeslagname op naam van [A] B.V., maar cliënt heeft de auto gekocht. (...) Hij is autohandelaar, dan rijst de vraag of hij het motorblok had moeten checken. Daar had hij geen reden toe. Cliënt is te goeder trouw geweest. (...) Hij heeft het bewijs geleverd dat hij de auto gekocht heeft. De auto stond ook bij hem. Ook is er bewijs dat de auto al eerder door de politie bekeken is. Cliënt haalt graag de motor eruit en brengt die terug. Dat is veel werk, maar het zou recht doen aan de zaak. Een geldelijke tegemoetkoming kan ook, maar principieel krijgt hij liever terug wat van hem is.
(...)
De rechtbank, gehoord de officier van justitie, de belanghebbende en zijn advocaat, schorst het onderzoek voor onbepaalde tijd:
- opdat het Openbaar Ministerie in de gelegenheid wordt gesteld verder onderzoek te doen (...) naar de omstandigheden van het geval, in verband met de mogelijke toekenning van een geldelijke tegemoetkoming van de belanghebbende (...).”
2.2.2
Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer op 1 maart 2023 houdt onder meer in:
“De belanghebbende (...) verklaart:
Ik heb de Porsche gekocht van [A] BV. Alle deelbetalingen per bank en de laatste contant. Ik wist dat de motor kapot was, maar niet dat hij gestolen was. Omdat ik wist dat de motor kapot was had ik al een nieuwe motor gekocht. De officier van justitie zou naar aanleiding van de vorige zitting nader onderzoek doen naar de mogelijkheid van een schadevergoeding.
De officier van justitie voert het woord en concludeert tot toewijzing van de vordering:
Ten tijde van de eerdere zitting heeft het Openbaar Ministerie aangegeven dat de gehele auto onttrokken dient te worden. Daarna is de behandeling aangehouden om te kijken of er ruimte bestaat voor een schadevergoeding. Het standpunt was (...) dat het Openbaar Ministerie zich verzet tegen het verwijderen van het blok uit de Porsche. De politie is geen garage. Zulks is ook in de andere beklagprocedure geoordeeld. Er zou volgens de belanghebbende geen reden zijn om het motorblok te checken. Want de auto was eerder al eens in beslag genomen en toen teruggegeven door de politie. Dat klopt, maar dat beslag was onder [A] B.V. Dus dat was voor de levering van de Porsche aan [belanghebbende] B.V. Toen was het originele motorblok mogelijk nog aanwezig. Maar het is een feit van algemene bekendheid dat er in de handel omgekatte auto’s zijn. Dit controleren is in het eigen belang van de handelaar. Hij had kunnen voorkomen dat hij een kat in de zak kocht.
Dan ten aanzien van de vraag of hij in aanmerking zou komen voor een schadevergoeding. In aanvulling op het standpunt: het grootste deel van de schade die hij lijdt vloeit niet voort uit het onttrekken aan het verkeer maar uit de aankoop van een auto zonder waarde. Want die mag helemaal niet op de openbare weg rijden. Als een auto met sloopwaarde onttrokken wordt aan het verkeer is het nadeel beperkt. Het aanschaffen van de auto zonder een en ander te inspecteren was zijn eigen risico. (...)
De advocaat van de belanghebbende (...) voert het woord:
In de praktijk is het niet onmogelijk om de motor te vervangen. Wel om het te controleren, het chassis en het kenteken. (...) De auto had wel degelijk economische waarde.
Subsidiair verzoek ik u om compensatie toe te kennen. Het ging om een groot aankoopbedrag dus cliënt werd daardoor onevenredig zwaar getroffen.
De officier van justitie voert andermaal het woord:
Voor wat betreft de goeder trouw, het is de belanghebbende zijn goed recht om de schade die hij geleden heeft, bij [A] B.V. in te dienen.
De advocaat van de belanghebbende (...) voert andermaal het woord:
Juist omdat de auto al eens in beslag genomen was geweest en was teruggegeven ging cliënt ervan uit dat het goed zat. (...)
Aan de belanghebbende (...) wordt het recht gelaten het laatst te spreken.
De belanghebbende (...) verklaart daartoe:
Je kunt een motorblok niet controleren. Alleen het chassis. Bij oudere auto’s is het al vergaan. Ik wist dat het motorblok kapot was. Ik heb, denk ik, alles gedaan. De auto zal naar [B] gaan en verkocht worden. En het is mijn geld.”
2.2.3
De rechtbank heeft het verzoek om een geldelijke tegemoetkoming afgewezen en daartoe overwogen:
“In raadkamer is aannemelijk geworden dat de Porsche op 16 september 2020 onder [belanghebbende] VOF, het bedrijf van (...), in beslag is genomen en op dat moment ook in eigendom toebehoorde aan [belanghebbende] (die het heeft gekocht van [A] B.V.). De Porsche is inbeslaggenomen bij gelegenheid van het strafrechtelijk onderzoek genaamd Taxus. Na onderzoek is gebleken dat de Porsche is voorzien van een motorblok dat oorspronkelijk onderdeel is geweest van een andere Porsche, die als gestolen is geregistreerd.
(...)
Geldelijke tegemoetkoming
Op grond van artikel 33c, tweede lid, in combinatie met artikel 36b, tweede lid, Sr kan de rechter een geldelijke tegemoetkoming toekennen indien dat nodig is om te voorkomen dat degene aan wie het onttrokken voorwerp toebehoort door die onttrekking onevenredig zou worden getroffen. Of de eigenaar van een voorwerp door de onttrekking aan het verkeer van zijn eigendom onevenredig wordt getroffen moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij kan onder andere worden betrokken hoe de eigenaar van het voorwerp zich in relatie tot dat voorwerp heeft gedragen en wat de waarde van het onttrokken voorwerp is.
De rechtbank is van oordeel dat [belanghebbende] /(...) als professionele tweedehands autohandelaar het motorblok had kunnen controleren op de juistheid van het VIN- en motornummer nadat de Porsche geleverd was. De rechtbank volgt daarbij de redenering van de officier van justitie dat in de tweedehands autowereld het een feit van algemene bekendheid is dat er auto’s worden omgekat of worden voorzien van gestolen auto-onderdelen. Dat er geen reden zou zijn geweest om het motorblok te checken omdat de Porsche al eerder in beslag was genomen en daarna weer was teruggegeven door de politie, zoals namens [belanghebbende] is gesteld, volgt de rechtbank niet. Hoewel uit het dossier inderdaad blijkt dat de Porsche eerder in beslag is genomen, was dit onder [A] B.V. voor de levering van de Porsche aan [belanghebbende] . Niet valt uit te sluiten dat het originele motorblok toen nog in de Porsche zat.
Namens [belanghebbende] is verder gesteld dat de onttrekking aan het verkeer van de Porsche voor hem een grote verliespost is. De rechtbank is evenwel van oordeel dat het verlies moet worden beschouwd in het licht van de omvang van de autohandel van [belanghebbende] , dat dit verlies kan worden gezien als een bedrijfsrisico dat had kunnen worden ondervangen door het controleren van de Porsche.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [belanghebbende] niet onevenredig wordt getroffen door de onttrekking van de Porsche aan het verkeer als aan hem geen geldelijke tegemoetkoming wordt toegekend. De rechtbank zal het verzoek om een geldelijke tegemoetkoming dan ook afwijzen.”
2.3
De volgende bepalingen zijn van belang.
- Artikel 36b leden 1, aanhef en onder 4°, en 2 Sr:
“1. Onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen kan worden opgelegd:
(...)
4°. bij een afzonderlijke rechterlijke beschikking op vordering van het openbaar ministerie;
(...)
2. De artikelen 33b en 33c, tweede en derde lid, alsmede artikel 446 van het Wetboek van Strafvordering, zijn van overeenkomstige toepassing.”
- Artikel 33c lid 2 Sr:
“De rechter kent (...) een geldelijke tegemoetkoming toe wanneer dit nodig is om te voorkomen dat de verdachte, of een ander aan wie de verbeurd verklaarde voorwerpen toebehoren, onevenredig zou worden getroffen.”
- Artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in de Nederlandse vertaling:
“Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht.
De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren.”
2.4
In zijn beschikking van 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1156 heeft de Hoge Raad onder meer overwogen:
“3.4.1. Ingevolge art. 33c, tweede lid, in verbinding met art. 36b, tweede lid, Sr kent de rechter een geldelijke tegemoetkoming toe indien dat nodig is om te voorkomen dat degene aan wie de onttrokken voorwerpen toebehoren, door die onttrekking onevenredig zou worden getroffen. Of de eigenaar van het voorwerp door de onttrekking aan het verkeer van zijn eigendom onevenredig wordt getroffen wanneer hem geen geldelijke tegemoetkoming wordt toegekend, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij kunnen worden betrokken hoe de eigenaar van het voorwerp zich in relatie tot dat voorwerp heeft gedragen, de waarde van het onttrokken voorwerp, alsmede eventueel voordeel dat de Staat na de onttrekking met betrekking tot dat voorwerp verkrijgt, bijvoorbeeld door de verkoop van (onderdelen) daarvan.
3.4.2.
Die regeling is in overeenstemming met het in art. 1 EP neergelegde recht op 'ongestoord genot van eigendom'. Uit de jurisprudentie van het EHRM volgt immers dat, wanneer een inbreuk op het eigendom een 'individual and excessive burden' op de betrokken persoon legt, geen sprake is van de 'fair balance' die op grond van art. 1 EP dient te bestaan tussen het algemeen belang enerzijds en de bescherming van individuele rechten anderzijds. Of sprake is van een 'individual and excessive burden' wordt mede bepaald door de wijze waarop de persoon aan wie het voorwerp toebehoort zich heeft gedragen, bijvoorbeeld de 'degree of fault or care' van die persoon. (Vgl. bijvoorbeeld EHRM 24 oktober 1986, nr. 9118/80, Agosi tegen het Verenigd Koninkrijk en EHRM 28 juni 2018, nr. 1828/06, G.I.E.M. S.R.L. e.a. tegen Italië.)”
2.5
De rechtbank heeft geoordeeld dat de belanghebbende niet onevenredig wordt getroffen door de onttrekking aan het verkeer van de auto. Dat oordeel is niet toereikend gemotiveerd. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat de rechtbank slechts heeft overwogen dat de belanghebbende als professionele tweedehands autohandelaar het motorblok had kunnen controleren op de juistheid van het VIN en motornummer nadat de auto was geleverd, maar niet kenbaar in haar overwegingen heeft betrokken wat door de belanghebbende naar voren is gebracht over de waarde van de auto.
2.6
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank, maar uitsluitend voor zover daarin het verzoek van de belanghebbende om een geldelijke tegemoetkoming als bedoeld in artikel 33c lid 2 Sr is afgewezen;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Den Haag, opdat de zaak in zoverre opnieuw wordt behandeld en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 april 2025.