ECLI:NL:HR:2025:582

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
23/03827
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over seksueel misbruik van nichtjes en bewijsminimum

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft jarenlang seksueel misbruik van twee nichtjes, die jonger zijn dan 12 jaar, door een verdachte van 18 jaar. In eerste aanleg werd de verdachte vrijgesproken, wat leidde tot het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft zich gebogen over twee belangrijke punten: de bewijsklachten en de schrifturen van de benadeelde partijen.

Ten eerste werd de vraag gesteld of de verklaringen van de aangeefsters voldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen, in het licht van het bewijsminimum zoals vastgelegd in artikel 342.2 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad oordeelde dat het hof bij de beoordeling van het bewijs voldoende rekening had gehouden met de verwantschap tussen de modus operandi van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zich hebben voorgedaan. De verklaringen van de aangeefsters werden als voldoende gesteund beschouwd door ander bewijsmateriaal, waardoor de bewezenverklaring naar de eisen van de wet voldoende was onderbouwd.

Ten tweede werd er gekeken naar de schrifturen van de benadeelde partijen. De Hoge Raad stelde vast dat deze schrifturen niet voldeden aan de vereisten voor cassatiemiddelen, zoals vastgelegd in artikel 437.3 van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor konden deze klachten niet in behandeling worden genomen. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het cassatieberoep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand bleef.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/03827
Datum22 april 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 27 september 2023, nummer 23-000303-22, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben de advocaten J.C. Reisinger en R.L. Vermeulen bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
Namens [benadeelde 1] heeft de advocaat H.W. Leemans bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. Namens [benadeelde 2] heeft de advocaat M. Ferwerda bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
De raadslieden van de verdachte hebben daarop schriftelijk gereageerd. De advocaat van [benadeelde 2] heeft daarop eveneens schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel dat namens de verdachte is voorgesteld

2.1
Het cassatiemiddel komt op tegen de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten.
2.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 4 tot en met 17.
3. Beoordeling van de schrifturen die namens de benadeelde partijen zijn ingediend
Als cassatierechter onderzoekt de Hoge Raad alleen cassatiemiddelen (klachten) als in de wet bedoeld. Dat geldt ook voor cassatiemiddelen als bedoeld in artikel 437 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering. Als zo’n cassatiemiddel kan alleen gelden een stellige en duidelijke klacht over een rechtspunt betreffende haar vordering. De schrifturen voldoen niet aan dit vereiste, zodat deze onbesproken moeten blijven.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 april 2025.