Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
22 april 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2023. De verdachte, geboren in 1989, was in hoger beroep veroordeeld voor het vervoeren en aanwezig hebben van cocaïne en MDMA, in strijd met de Opiumwet. De verdediging stelde dat er verschillende vormverzuimen hadden plaatsgevonden tijdens het voorbereidend onderzoek, waaronder een onrechtmatige aanhouding en het ontbreken van schriftelijke toestemming van de officier van justitie voor een pseudokoop. De advocaat-generaal B.F. Keulen concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete, en verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft echter ambtshalve vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde geldboete van € 1.000 naar € 950, met een subsidiaire hechtenis van 19 dagen. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen wat betreft de hoogte van de geldboete en de duur van de vervangende hechtenis, en het beroep voor het overige verworpen.