Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beoordeling van het cassatiemiddel
4.Beslissing
22 april 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 2000, was in eerste aanleg vrijgesproken van poging tot doodslag, maar het hof had hem wel veroordeeld voor het dragen van een machete. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van de verdachte niet-ontvankelijk verklaard voor het deel dat betrekking heeft op het dragen van de machete, omdat hiertegen geen cassatieberoep openstaat volgens artikel 427 van het Wetboek van Strafvordering. Wat betreft de poging tot doodslag heeft de Hoge Raad het cassatiemiddel verworpen. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het beroep voor feit 2 en tot verwerping voor het overige. De Hoge Raad oordeelde dat het hof op begrijpelijke wijze tot de bewezenverklaring van de poging tot doodslag was gekomen, waarbij het hof de verklaringen van getuigen en de verdachte zelf in samenhang had beoordeeld. De Hoge Raad concludeerde dat het hof voldoende had gemotiveerd waarom de verklaringen bruikbaar waren en dat er geen aanwijzingen waren dat iemand anders dan de verdachte had gestoken. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de zorgvuldigheid van het hof in de beoordeling van het bewijs en de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen.