Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
13 mei 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte, een Poolse vreemdeling, was in Nederland verblijvend terwijl hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard op basis van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof had eerder geoordeeld dat de verdachte, ondanks zijn ongewenstverklaring, een actuele en ernstige bedreiging voor de samenleving vormde door zijn strafbare gedragingen, waaronder dertien winkeldiefstallen in een periode van zeven jaar. Na zijn ongewenstverklaring had de verdachte opnieuw een winkeldiefstal gepleegd, wat het hof als een voortzetting van zijn criminele gedrag beschouwde. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk was en verwierp het cassatiemiddel van de verdachte. Echter, de Hoge Raad constateerde dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van drie maanden naar twee maanden en drie weken. De uitspraak benadrukt de afweging tussen de bescherming van de samenleving en de rechten van de verdachte, evenals de noodzaak om de redelijke termijn in acht te nemen in strafzaken.