ECLI:NL:HR:2025:721

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
24/00523
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam inzake medeplegen moord met bewijsproblemen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft de moord op een slachtoffer op 12 december 2019, waarbij de verdachte betrokken was door het plaatsen van een peilbaken onder de auto van het slachtoffer. In eerste aanleg werd de verdachte vrijgesproken, maar het gerechtshof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor opzet op de dood van het slachtoffer. De Hoge Raad oordeelde echter dat de bewezenverklaring onvoldoende gemotiveerd was. De Hoge Raad stelde dat uit de bewijsvoering van het hof niet zonder meer kon volgen dat het opzet van de verdachte gericht was op de dood van het slachtoffer. De Hoge Raad wees erop dat het gebruik van een baken niet uitsluitend voor liquidaties is en dat de motivering van het hof niet begrijpelijk was. De uitspraak van het hof werd vernietigd en de zaak werd verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer24/00523
Datum13 mei 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 15 februari 2024, nummer 23-002097-22, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben de advocaten N. van Schaik en H. Brentjes bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
Namens de [benadeelde] heeft de advocaat O.F. Qane bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De raadslieden van de verdachte hebben een verweerschrift ingediend.
De advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel dat namens de verdachte is voorgesteld
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer] .
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij, op 12 december 2019 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en/of zijn mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een vuurwapen op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.”
2.2.2
Het hof heeft over de bewezenverklaring overwogen:
“4.4.1.1 Overlijden van [slachtoffer] op 12 december 2019
Op 12 december 2019, omstreeks 17:15 uur, krijgen verbalisanten naar aanleiding van een melding van een schietpartij de opdracht om te gaan naar de [A] in [plaats] . Op de parkeerplaats van sportcomplex [B] zien de verbalisanten naast een donkerkleurige auto (BMW) (hierna: de BMW), een man liggen met een plas bloed rondom zijn hoofd. Het slachtoffer, naar later bleek [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), ademde niet meer en uit meerdere plekken op zijn hoofd kwam bloed. Reanimeren bleek niet meer mogelijk.
(...)
4.4.1.2 Camerabeelden parkeerterrein [B] van 12 december 2019
Op beelden, die op 12 december 2019 zijn opgenomen met beveiligingscamera’s op en rondom het parkeerterrein van sportcomplex [B] , is onder andere het volgende te zien.
15:58 uur
[slachtoffer] arriveert in de BMW en parkeert het voertuig in een parkeervak op het eerste rijpad aan de voorzijde van [B] . De BMW staat dan aan de noordzijde van het parkeerterrein, ter hoogte van de fietsenstalling. [slachtoffer] stapt uit het voertuig en loopt hand in hand met zijn vijfjarige zoontje [betrokkene 1] (hierna: zoon of zoontje) naar de hoofdingang van [B] . Zij gaan het pand binnen.
16:14 uur – 16:22 uur
Een NN-persoon rijdt op een tweewielig voertuig over de [a-straat] en parkeert zijn voertuig. Omstreeks 16:16 uur komt een persoon in donkere kleding het parkeerterrein van [B] oplopen. De NN-persoon loopt over het tweede rijpad naar de noordzijde van de parkeerplaats waar hij gedurende een korte periode rond blijft hangen. Dan op een gegeven moment, wanneer het ogenschijnlijk rustig is en er zich geen andere mensen in de nabijheid van de NN-persoon bevinden, loopt hij naar de BMW, gaat hij bij het rechterachterwiel op de grond liggen en verricht hij een handeling aan de onderzijde van de BMW. Vervolgens staat de NN-persoon na een seconde of vijf (5) weer op en loopt in een rechte lijn weer naar de uitgang van het parkeerterrein. Hij heeft een van zijn handschoenen uitgetrokken en het lijkt alsof hij een telefoon in zijn handen heeft en op het scherm daarvan tikt. De NN-persoon loopt richting de [a-straat] .
16:23 uur – 16:26 uur
Een Volkswagen Transporter, voorzien van het Nederlandse [kenteken] (hierna: de Transporter) komt omstreeks 16:23 uur in beeld. Het eerste beeld dat van de Transporter is opgenomen is het moment dat hij op de [A] rijdt in de richting van de parkeerplaats voor [B] . De NN-persoon die handelingen bij de BMW van [slachtoffer] heeft verricht loopt op dat moment net van het terrein af. Ze kruisen elkaar als het ware. De Transporter rijdt het parkeerterrein van [B] op en rijdt in verschillende richtingen over dit parkeerterrein, onder andere langs de BMW. Vervolgens parkeert de Transporter ruim één minuut in een parkeervak aan de rechterzijde van het derde rijpad. Vanaf die plek heeft de bestuurder, die oranje werkhandschoenen draagt, zicht op de BMW. Normaal gesproken is een tag benodigd om de slagboom te openen om het parkeerterrein op te rijden, maar die dag was de slagboom defect en had een servicemedewerker van [B] omstreeks 06:30 uur de slagboom omhoog gezet zodat het terrein voor iedereen toegankelijk was. Deze medewerker had rond 16:30 uur de slagboom weer naar beneden gedaan zodat het terrein weer was afgesloten. Bij het verlaten van het parkeerterrein gaat de slagboom automatisch open.
16:27 uur – 16:45 uur
De Transporter staat ongeveer zeventien minuten geparkeerd in een parkeervak aan de linkerzijde van het derde rijpad. Vervolgens gaan de remlichten aan, waarna de Transporter niet meer in het parkeervak staat.
16:45 uur
Twee personen in donkere kleding (hierna: NN1 en NN2) lopen weg vanaf de plek waar de Transporter geparkeerd stond. NN2 draagt oranje handschoenen. NN1 en NN2 lopen naar de fietsenstalling naast [B] en vervolgens naar het naastgelegen terras van ‘ [C] ’, waar zij achter een hek met reclameborden plaatsnemen. Vanaf deze plek zijn zij niet zichtbaar voor beveiligingscamera’s en voorbijgangers. Zij hebben goed uitzicht over het parkeerterrein, vanaf de hoofdingang van [B] tot aan de BMW.
De Transporter rijdt richting de uitgang van het parkeerterrein van [B] en passeert NN1 en NN2. Bij de handen van de bestuurder is op dat moment geen oranje kleur zichtbaar.
16:46 uur – 16:47 uur
De Transporter rijdt het parkeerterrein van [B] af en parkeert op de [A] ter hoogte van de uitgang (in de richting van de [a-straat] ). De Transporter blijft ongeveer zevenentwintig minuten op deze plek staan, tot na de schietpartij. De schuifdeur aan de rechterzijde staat een beetje open.
Omstreeks 17:14 uur
[slachtoffer] loopt met zijn zoontje aan de hand vanaf [B] naar de BMW. Aangekomen bij de BMW opent [slachtoffer] het rechterachterportier. NN1 en NN2, die zich tot dan toe hebben opgehouden achter het hek bij de ingang van ‘ [C] ’, komen tevoorschijn en rennen op [slachtoffer] af, terwijl [slachtoffer] het rechterachterportier voor zijn zoon openhoudt en zijn zoon plaatsneemt op de achterbank van de BMW. Zij naderen [slachtoffer] van achteren.
NN1 vuurt het eerste schot als hij ongeveer twee meter achter [slachtoffer] staat. [slachtoffer] zakt gelijk ineen. Het rechterachterportier staat nog open en het zoontje bevindt zich in de auto op of bij de achterbank.
NN2 verschijnt rechts in beeld. Hij heeft beide armen gestrekt voor zich uit gestoken, alsof hij ook een vuurwapen vasthoudt. NN2 draagt oranje handschoenen.
NN1 vuurt een tweede maal in de richting van [slachtoffer] . NN2 heeft beide armen voor zich uit gestrekt en houdt een op een vuurwapen gelijkend voorwerp vast. [slachtoffer] zakt steeds verder ineen. Het zoontje bevindt zich nog op of bij de achterbank van de BMW in de vuurlijn. Het rechterachterportier staat wijd open.
[slachtoffer] is bij het geopende rechterachterportier op de grond ineen gezakt. NN1 en NN2 staan boven [slachtoffer] en houden hun wapens op hem gericht.
NN1 lost nog vijf schoten, terwijl NN2 zijn wapen op [slachtoffer] gericht houdt. Tijdens het zesde schot is duidelijk zichtbaar dat NN2 een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn handen heeft, maar nog niet heeft geschoten.
NN1 lost nog vier schoten. Op het moment dat NN1 het achtste schot vuurt lijkt het wapen van NN2 te weigeren. NN2 verricht handelingen aan zijn wapen, alsof hij probeert om de slede van het wapen naar achteren te trekken. Vervolgens houdt NN2 zijn wapen met beide handen vast en maakt slaande bewegingen in de richting van [slachtoffer] . NN1 is een paar meter weggelopen, komt vervolgens weer terug en lost nog drie schoten.
NN1 heeft in totaal elf schoten gelost.
NN1 en NN2 rennen tegelijkertijd weg naar de uitgang van het parkeerterrein, waar de Transporter staat. Zij springen in de Transporter, waarna de Transporter – met gedoofde lichten – wegrijdt over de [A] , naar de [a-straat] , in de richting van de [b-straat ] .
De betreffende Transporter wordt kort daarna om 17:37 uur volledig in brand aangetroffen op een parkeerplaats aan de [c-straat] te [geboorteplaats] . De Transporter bleek in de nacht van 5 op 6 december 2019 te zijn gestolen in [plaats] en was voorzien van valse kentekenplaten. Het betreft een auto met rondom zwarte ramen.
4.4.1.3 Verklaringen van [medeverdachte 1] en [verdachte]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij de Volkswagen Transporter heeft bestuurd. Dat heeft hij ook gedaan op 11 december 2019 en op 12 december 2019 aan het einde van de ochtend, toen de Transporter eveneens bij [A] aanwezig was. (...) [medeverdachte 1] heeft verder verklaard dat hij een paar dagen voor 11 december 2019 de sleutels van de Transporter heeft opgehaald en dat deze telkens stond geparkeerd aan de [d-straat ] , vlakbij [station] te [plaats] . Toen hij de twee jongens op 12 december 2019 in de middag ophaalde stonden ze al klaar. De jongens zaten achter in de bus. Hij is na de schietpartij naar de [c-straat] gereden en heeft daar de Transporter in opdracht van de jongens in brand gestoken. Onderweg daarnaartoe zijn de twee jongens uitgestapt.
Vóór de hiervoor genoemde aanwezigheid van de Transporter bij [A] op 11 december 2019, is eveneens te zien dat een NN-persoon op een tweewielig motorvoertuig arriveert en handelingen onder de BMW verricht. De NN-persoon van de beelden van 11 december 2019 is door meerdere verbalisanten herkend als [verdachte] . De persoon die op 12 december 2019 handelingen onder de BMW verricht is dezelfde persoon. [verdachte] heeft bevestigd dat hij de NN-persoon is op de beelden van 11 december 2019 en van 12 december 2019. Hij heeft verklaard dat hij op die data een onder de BMW geplaatst baken heeft verwijderd. Op 6 december 2019 was hij voor een opdrachtgever, door wie hij op 4 december 2019 was benaderd en van wie hij op 5 december 2019 een gebruikerstelefoon had gekregen, op zoek gegaan naar de BMW. Hij moest naar een adres van [B] in [plaats] . Dat was een andere [B] (...). De auto stond er niet en hij was bij de verkeerde [B] . Ter terechtzitting van de rechtbank van 21 juni 2022 heeft [verdachte] verklaard dat hij hierna naar [A] is gegaan. Uit de telecomgegevens van [verdachte] was gebleken dat hij op 6 december 2019 in de omgeving van beide locaties van [B] was geweest.
4.4.2
De tijdlijn voor en op 11 december 2019
Het hof zal een chronologisch overzicht geven van de gebeurtenissen voorafgaand aan de schietpartij, waarbij ook de gebeurtenissen op de al genoemde data van 6 en 11 december 2019, alsmede die in de ochtend van 12 december 2019 worden besproken.
4.4.2.1 De gebeurtenissen voorafgaand aan 11 en 12 december 2019
Zoals hiervoor weergegeven wordt [verdachte] op 4 december 2019 benaderd door een opdrachtgever, krijgt hij op 5 december 2019 een gebruikerstelefoon en wordt in de nacht van 5 op 6 december 2019 de Transporter gestolen te [plaats] .
[verdachte] heeft het [telefoonnummer] (hierna: [telefoonnummer] ) in gebruik. De historische verkeersgegevens van dit nummer zijn nader onderzocht voor een periode van 6 maanden (van 14-7-2019 00:00 uur tot en met 14-01-2020 23:59 uur). Daaruit blijkt dat de [telefoonnummer] op 6 december 2019 vanaf 13:19 uur in [plaats] achtereenvolgens de navolgende zendmastlocaties aanstraalt; [e-straat 1] , [f-straat 1] , [g-straat 1] , [e-straat 1] , [h-straat 1] en ten slotte weer [g-straat 1] . Het is in de onderzochte periode voor het eerst dat de zendmastlocatie [g-straat 1] te [plaats] wordt aangestraald. Deze zendmast geeft dekking aan de [i-straat 1] waar [A] was gevestigd. Daarna gebeurt het aanstralen van deze zendmast ook op 7 en 11 december 2019 en ten slotte alleen nog op 5 januari 2020. De zendmast aan [e-straat ] die de [telefoonnummer] die dag twee keer aanstraalt, geeft dekking aan [j-straat] te [plaats] , waar het [slachtoffer] verbleef. In de onderzochte periode blijken dit de enige twee registraties te zijn waarop het telefoonnummer deze zendmast aanstraalt.
(...)
4.4.2.2 De gebeurtenissen op 11 december 2019
(...)
Uit de camerabeelden van de nabije omgeving van sportcomplex [B] te [plaats] volgt dat [slachtoffer] op 11 december 2019 om 13:15 uur zijn BMW parkeert en samen met zijn zoon richting de ingang van [B] loopt.
Op die beelden is ook te zien dat [verdachte] omstreeks 13:34 uur arriveert bij [B] op een tweewielig motorvoertuig. Hij plaatst zijn voertuig buiten het parkeerterrein, waarna hij het parkeerterrein oploopt en tot drie keer toe handelingen verricht bij het rechter achterwiel van de BMW van [slachtoffer] . Hij heeft bij de derde keer een voorwerp in zijn handen dat qua afmetingen gelijkenis vertoont met een volgbaken. Om 13:40 uur vertrekt hij weer.
(...)
4.4.3
Eerste tussenconclusie
Uit voornoemde bevindingen leidt het hof af dat op 11 december 2019 in ieder geval een baken onder de auto van het slachtoffer is weggenomen door [verdachte] en voorverkenningen hebben plaatsgevonden op het parkeerterrein rondom de [B] aan de [i-straat 1] te [plaats] . Daarbij is gebruik gemaakt van voornoemde gestolen Transporter die werd bestuurd door [medeverdachte 1] . Deze Transporter is (...) ook bij de moord op 12 december 2019 gebruikt en is diezelfde dag brandend aangetroffen op een parkeerplaats aan de [c-straat] te [plaats] . Gelet op het contact tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op 7 december 2019, voornoemde video van die dag, de verklaring van [medeverdachte 1] dat de Transporter in de buurt van [station] geparkeerd stond, het moment waarop [medeverdachte 2] uit- en incheckt op 11 december 2019 bij [station] , de reistijd van ongeveer 10 minuten van [station] naar de [i-straat 1] te [plaats] en het tijdstip waarop de Transporter bij het parkeerterrein van voornoemde [B] aankomt en weer vertrekt, in combinatie met de hierna nog te bespreken feiten en omstandigheden, zal het hof uiteindelijk tot de conclusie komen dat [medeverdachte 2] bij de voorverkenning op 11 december 2019 met [medeverdachte 1] in de bus (met achterin geblindeerde ramen) heeft gezeten.
4.4.4
De tijdlijn op 12 december 2019
(...)
4.4.8
Eindconclusie betrokkenheid verdachten
4.4.8.1 Ten aanzien van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2]
Op grond van al het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, stelt het hof vast dat [medeverdachte 2] schutter NN1 is en [medeverdachte 3] schutter NN2. Het doodschieten van [slachtoffer] is zorgvuldig voorbereid. [slachtoffer] werd gelokaliseerd middels een baken onder zijn BMW. Op 11 december 2019 heeft een voorverkenning plaatsgevonden bij [A] , waarbij [medeverdachte 2] zich achterin de door [medeverdachte 1] bestuurde Transporter bevond, onzichtbaar door de geblindeerde ramen rondom. [medeverdachte 1] heeft met de Transporter, die op een nabijgelegen parkeerterrein stond geparkeerd, [medeverdachte 2] opgehaald bij [station] en weer teruggebracht. Op 12 december 2019 heeft in de ochtend eveneens een voorverkenning bij [A] plaatsgevonden, waarbij [medeverdachte 1] zowel [medeverdachte 2] als [medeverdachte 3] bij [station] heeft opgehaald, zij zich allebei achterin de door [medeverdachte 1] bestuurde Transporter bevonden en door [medeverdachte 1] weer zijn teruggebracht naar [station] . In de middag zijn zowel [medeverdachte 2] als [medeverdachte 3] paraat in de nabije omgeving van [station] . Zij kunnen zo snel op dit station aanwezig zijn om in de Transporter te stappen waarmee [medeverdachte 1] hen komt ophalen om naar [B] te rijden teneinde [slachtoffer] dood te schieten als deze daar komt. Nadat [slachtoffer] was doodgeschoten is [medeverdachte 1] naar de [c-straat] te [geboorteplaats] gereden en heeft volgens opdracht de Transporter in brand gestoken. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] waren onderweg al uitgestapt.
4.4.8.2 Ten aanzien van [verdachte]
is op 6 december 2019 op zoek gegaan naar de BMW van [slachtoffer] . Hij kon de BMW toen niet vinden, hetgeen blijkt uit zijn eigen verklaring en zijn telecomgegevens. [verdachte] heeft verklaard dat hij een baken onder de BMW moest verwijderen, hetgeen dus niet lukte op 6 december 2019. Verder heeft [verdachte] verklaard dat hij op 11 december 2019 slechts het onder de BMW aanwezige baken heeft verwijderd. Het hof gaat er evenwel vanuit dat, nu [verdachte] op 6 december 2019 niet precies wist waar hij de BMW kon vinden, er zich nog geen baken onder de BMW bevond en dat zijn opdracht was om dit te plaatsen. Niet is vast te stellen wanneer het baken uiteindelijk is geplaatst vóór het moment dat [slachtoffer] op 11 december 2019 bij [A] arriveert, maar het hof gaat ervan uit dat [verdachte] dit toch op 6 december 2019 of in de tussenliggende periode heeft gedaan. Het hof vindt hiervoor steun in het feit dat [verdachte] op 11 december 2019 om 13:34 uur, slechts ongeveer 20 minuten nadat [slachtoffer] bij [A] arriveert, aldaar aankomt, naar de BMW gaat, daaronder zijn handelingen verricht en om 13:40 uur weer vertrekt. Dat [verdachte] op 11 december 2019 alleen het baken zou hebben verwijderd, acht het hof niet aannemelijk. Op 12 december 2019 zat er immers weer een werkend baken onder de BMW. Dit blijkt uit het feit dat [verdachte] 16 minuten nadat [slachtoffer] met zijn BMW bij [A] arriveert daar ook arriveert en, na even gewacht te hebben, rechtstreeks op de BMW afloopt. [verdachte] heeft ook bevestigd dat er een baken onder de BMW zat. Het hof gaat ervan uit dat [verdachte] op 12 december 2019 inderdaad het baken heeft verwijderd, nu er geen baken onder de BMW is aangetroffen, maar ook dat [verdachte] dit baken op 11 december 2019 had geplaatst. Hierbij betrekt het hof dat [verdachte] op 12 december 2019 na even rond te hebben gekeken bij het rechter achterwiel gaat liggen en in ongeveer 5 seconden klaar is. Hij weet dus precies waar het baken zit. Op 11 december 2019 heeft [verdachte] de handelingen ook bij het rechterachterwiel verricht. Hieruit, in combinatie met de handelingen van [verdachte] zoals die zijn te zien op de beelden van 11 december 2019, leidt het hof af dat [verdachte] op 11 december 2019 kennelijk het reeds door hem geplaatste baken heeft verwisseld of vervangen. De reden hiervan is onduidelijk gebleven.
4.4.8.3 Verklaring van [verdachte]
Het hof hecht gelet op het voorgaande geen geloof aan de verklaring van [verdachte] dat hij op 6 en op 11 december 2019 slechts de opdracht had om het baken te verwijderen en dat hij de (vermeende) locatie van de BMW doorkreeg via de aan hem verstrekte ‘gebruikerstelefoon’. Hiertoe verwijst het hof naar hetgeen hiervoor is overwogen. Het hof betrekt hier verder bij dat [verdachte] zich vanaf zijn eerste inhoudelijke politieverhoor op 2 september 2020 op zaaksinhoudelijke vragen op zijn zwijgrecht heeft beroepen en eerst op 28 februari 2022, nadat hij kennis had kunnen nemen van het (hele) dossier, een inhoudelijke verklaring bij de politie heeft afgelegd. Hij heeft hierin een verklaring gegeven voor onderzoeksbevindingen waar hij niet omheen kon, zoals zijn aanwezigheid in de omgeving bij beide locaties van [B] op 6 december 2019 en de door hem verrichte handelingen onder de BMW, op 11 december 2019 (hij was immers al herkend van de beelden). Deze feiten en omstandigheden doen afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring. Hierbij merkt het hof nog op dat het ook zeer onaannemelijk is dat het plaatsen van het baken telkens door (een) ander(en) dan [verdachte] zou zijn gebeurd en dat [verdachte] via een ‘gebruikerstelefoon’ de locatie van de BMW zou moeten doorkrijgen, nu het immers veel meer voor de hand ligt dat een en ander in de hand van één persoon wordt gehouden. Kennelijk heeft [verdachte] in het feit dat op de beelden van 11 december 2019 is te zien dat hij na de handelingen onder de BMW een baken in zijn handen heeft, aanleiding gezien zijn uitgekiende verklaring af te leggen. Dat hij zijn rol welbewust heeft beperkt tot het weghalen van een baken op die dag (en op 6 december 2019) blijkt uit de volgende passage in het proces-verbaal ter terechtzitting van de rechtbank van 21 juni 2022: “Mijn advocaat vraagt mij of ik een onderscheid maak tussen het plakken of verwijderen van een baken. De betrokkenheid bij het strafbare feit van diegene die een baken plakt is groter dan de rol van diegene die een baken verwijdert. Ik ben van mening dat diegene die een baken plakt behulpzaam is bij het verschaffen van inlichtingen ten behoeve van het plegen van het geplande delict, terwijl diegene die het baken verwijdert slechts bewijsmateriaal vernietigt voor diegene die het risico loopt om te worden vervolgd voor het geplande delict. Diegene die een baken plakt is in geval van moord daadwerkelijk behulpzaam bij het volgen en spotten van het beoogde doelwit.” [verdachte] is verder niet ter terechtzitting van het hof verschenen om nadere vragen van het hof over zijn rol te beantwoorden. De verklaring van [verdachte] wordt, voor zover deze inhoudt dat hij op 6 december 2019 naar de BMW op zoek was om het baken te verwijderen en dat hij op 11 december 2019 slechts het baken heeft verwijderd, gelet op al het voorgaande als ongeloofwaardig terzijde geschoven.
4.4.9
Eindconclusie ten aanzien van het tenlastegelegde
4.4.9.1 Medeplegen
Naar het oordeel van het hof is er sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [verdachte] bij het doden van [slachtoffer] . [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn de schutters en [medeverdachte 1] was de bestuurder van de Transporter. Voor [verdachte] geldt dat hij weliswaar niet lijflijk aanwezig is geweest bij het doodschieten van [slachtoffer] , maar dat er desalniettemin sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering en daarmee van een nauwe en bewuste samenwerking met de anderen. De bijdrage van [verdachte] is essentieel geweest voor het uit te voeren delict, nu het voor het doden van een slachtoffer immers noodzakelijk is om te weten waar deze zich bevindt. Door het plaatsen van het baken heeft [verdachte] het slachtoffer voor [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] gelokaliseerd. Hij staat al dan niet via een derde in nauwe verbinding met (een van) hen. Immers, op 11 december 2019 komt [medeverdachte 2] ongeveer op hetzelfde moment als waarop [verdachte] bij [B] arriveert in beweging. Op 12 december 2019 komt de zich in de nabijheid van [B] bevindende Transporter onmiddellijk in beweging als [verdachte] het baken heeft verwijderd. Op de beelden is ook te zien dat [verdachte] iets op een telefoon tikt. De Transporter en [verdachte] kruisen elkaar als [verdachte] , komend vanaf het parkeerterrein over de [A] loopt en de Transporter met de daarin aanwezige schutters daar rijdt teneinde het parkeerterrein van [B] op te rijden om [slachtoffer] te doden, hetgeen ongeveer 50 minuten later, als de schutters hun kans schoon zien, gebeurt. Door het verwijderen van het baken van de BMW heeft [verdachte] de weg voor de schutters vrijgemaakt, nu de vondst van het baken door de politie tot opsporingsmogelijkheden zou leiden. De handelingen van [verdachte] zijn dermate essentieel en zitten zowel wat betreft tijd als plaats zo dicht op de handelingen van de feitelijke uitvoerders, dat naar het oordeel van het hof sprake is van medeplegen.
Dat [verdachte] geen weet zou hebben gehad van het doel om het slachtoffer te doden, zoals door hem is verklaard, acht het hof volstrekt onaannemelijk, gelet op de hiervoor gedane vaststellingen en overwegingen omtrent de betrouwbaarheid van zijn verklaring. Hierbij betrekt het hof nog dat het een feit van algemene bekendheid is dat bakens worden gebruikt om doelwitten van liquidaties te lokaliseren.”
2.3
Uit de bewijsvoering van het hof kan niet zonder meer volgen dat het opzet van de verdachte was gericht op de dood van [slachtoffer] . De bewezenverklaring is daarom ontoereikend gemotiveerd. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat niet zonder meer begrijpelijk is het oordeel van het hof dat het opzet mede steun vindt in zijn overweging “dat het een feit van algemene bekendheid is dat bakens worden gebruikt om doelwitten van liquidaties te lokaliseren”. Dat een baken hiervoor kan worden gebruikt doet er immers niet aan af dat een baken ook gebruikt kan worden voor andere doeleinden.
2.4
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.
3. Beoordeling van de overige cassatiemiddelen die namens de verdachte en de benadeelde partij zijn voorgesteld
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het tweede en het derde namens de verdachte voorgestelde cassatiemiddel en het cassatiemiddel dat namens de benadeelde partij is voorgesteld, niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- verwijst de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 mei 2025.