ECLI:NL:HR:2025:730

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
22/03825
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van strafbare feiten in het strafrecht met betrekking tot verduistering en bedreiging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1975, die werd beschuldigd van verduistering en bedreiging. De advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, waarbij het openbaar ministerie niet-ontvankelijk werd verklaard in de vervolging van de tenlastegelegde feiten wegens verjaring. De Hoge Raad oordeelde dat de verjaringstermijn voor zowel de verduistering als de bedreiging was verstreken, waardoor het recht tot strafvervolging was vervallen. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof en de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag voor herbehandeling van de strafoplegging voor een ander feit, namelijk poging tot oplichting. Dit arrest benadrukt de belangrijke rol van verjaring in het strafrecht en de gevolgen daarvan voor de vervolging van strafbare feiten.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/03825
Datum13 mei 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 7 december 2006, nummer 22-000036-06, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben de advocaten R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de beslissing van het onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde alsmede de strafoplegging en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen, tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie in de vervolging van het onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde en tot terugwijzing naar het gerechtshof Den Haag opdat de zaak wat betreft de strafoplegging opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel voert aan dat wat betreft feit 1 subsidiair en feit 2 het recht tot strafvordering wegens verjaring is vervallen.
2.2
Het cassatiemiddel slaagt. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 2.2 tot en met 2.5.
2.3
De Hoge Raad zal wat betreft feit 1 subsidiair en feit 2 het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof en de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 21 december 2005, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde (daaronder begrepen de beslissingen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen) en de strafoplegging;
- verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging wat betreft het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak wat betreft de strafoplegging voor het onder 3 bewezenverklaarde opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren C.N. Dalebout en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 mei 2025.