Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
13 mei 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Amsterdam van 14 april 2023. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in verband wordt gebracht met heroïnehandel. De betrokkene heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat D.J.M. Dammers, die een cassatiemiddel heeft ingediend. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld. Het is vastgesteld dat er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat betekent dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. Echter, deze overschrijding leidt niet tot cassatie. De Hoge Raad heeft in deze ontnemingszaak volstaan met de constatering van de overschrijding van de redelijke termijn zonder verdere rechtsgevolgen te verbinden aan dit oordeel. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.