Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
13 mei 2025.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 14 februari 2023 werd uitgesproken. De verdachte, geboren in 1994, is beschuldigd van openlijke geweldpleging tegen personen en goederen, specifiek door in 2021 in Rotterdam een stoeptegel en een tafelpoot naar een ME-bus te gooien. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep ingesteld door de verdachte, waarbij de advocaten R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo cassatiemiddelen hebben voorgesteld. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en tot verwerping van het cassatieberoep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Een van de cassatiemiddelen klaagde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, was overschreden omdat de stukken te laat door het hof waren ingezonden. De Hoge Raad heeft dit cassatiemiddel gegrond verklaard, aangezien meer dan twee jaar waren verstreken na het instellen van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft vervolgens de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis. De opgelegde taakstraf is verminderd van 120 uren naar 114 uren, met een vervangende hechtenis van 57 dagen. Het beroep is voor het overige verworpen. Dit arrest is uitgesproken op 13 mei 2025 door de vice-president en twee raadsheren, in bijzijn van de waarnemend griffier.