ECLI:NL:HR:2025:770

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
22/04851
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over deelname aan criminele organisatie en medeplegen van heroïne vervaardigen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 mei 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 20 december 2022. De verdachte, geboren in Turkije in 1972, was veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie en het medeplegen van het vervaardigen van heroïne. De advocaat M. van Stratum heeft namens de verdachte cassatiemiddelen ingediend, terwijl de advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft het eerste cassatiemiddel gegrond verklaard, omdat de redelijke termijn van artikel 6 lid 1 van het EVRM was overschreden door een te late indiening van de stukken door het hof. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 76 maanden naar 70 maanden. De Hoge Raad heeft de overige klachten van de verdachte verworpen, omdat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De beslissing van de Hoge Raad was dus om de gevangenisstraf te verminderen, maar het beroep voor het overige werd verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/04851
Datum20 mei 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 20 december 2022, nummer 22-000860-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum] 1972,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft de advocaat M. van Stratum bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
2.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 76 maanden.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze zeventig maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en R. Kuiper, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 mei 2025.