ECLI:NL:HR:2025:773

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
22/03920
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over wederspannigheid en onrechtmatig binnentreden door opsporingsambtenaren

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 mei 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1988, was aangeklaagd voor wederspannigheid, omdat hij zich met geweld had verzet tegen opsporingsambtenaren die hem wilden aanhouden. De kern van de zaak draaide om de vraag of de opsporingsambtenaren rechtmatig de woning van de verdachte waren binnengetreden. Het hof had vastgesteld dat de verdachte zich met geweld had verzet tegen zijn aanhouding, maar oordeelde dat het binnentreden van de woning onrechtmatig was, omdat er geen noodzaak was voor terstond binnentreden zonder machtiging. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd dat de ambtenaren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren, wat leidde tot een partiële vernietiging van het hofarrest en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof voor herbehandeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/03920
Datum27 mei 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 12 oktober 2022, nummer 20-000686-22, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben de advocaten R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde en de strafoplegging, en tot terugwijzing naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, heeft bewezenverklaard dat de verdachte zich heeft verzet tegen opsporingsambtenaren ‘werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening’.
2.2.1
Overeenkomstig de tenlastelegging onder 2 is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 23 februari 2022 te [plaats] , zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , hoofdagent en/of aspirant van politie Eenheid Oost-Brabant, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten het aanhouden van verdachte ter zake belediging en/of het overbrengen van verdachte naar een plaats voor verhoor door
- zijn, verdachtes armen proberen los te trekken en/of naar achteren te trappen en
- met zijn verdachtes lichaam te draaien (tijdens vervoer van verdachte in dienstvoertuig).”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 februari 2022 (p. 3 en 4), voor zover inhoudende als bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 4] , allen werkzaam als hoofdagent bij de Eenheid Oost-Brabant, alsmede [verbalisant 3] , werkzaam als aspirant bij de Eenheid Oost-Brabant:
Op 23 februari 2022, waren wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , belast met een noodhulpdienst in [plaats] . Wij waren in politie-uniform gekleed en reden in een opvallende politieauto. Om 21:52 uur, kregen wij de melding om te gaan naar de [a-straat] in [plaats] . Aldaar zou de bewoner van [nummer] aan het schreeuwen en bonken zijn.
Wij zagen door de deuren iemand in de woning op [nummer] op een matras liggen. Wij openden de deur en riepen de man aan. Wij hoorden geen reactie. Wij liepen naar de man toe om te vragen of alles goed ging. Wij hoorden dat de man begon te schreeuwen dat we op moesten kankeren en dat we kankerwouten waren. Wij liepen naar buiten. Wij lieten de deur open en probeerden een gesprek aan te gaan. Wij zagen dat collega’s [verbalisant 3] en [verbalisant 4] aan kwamen lopen. Wij hoorden dat de man begon te schreeuwen dat wij op moesten kankeren en op moesten rotten. Wij hoorden dat hij zei dat we een mongolendansje moesten doen. Hij riep ook dat wij mafkezen waren. Wij zagen dat hij buiten langs zijn voordeur stond en dat er circa 15 tot 20 buurtbewoners bij stonden. Hij riep de beledigingen luidkeels en alle buurtbewoners konden dit horen. Wij, verbalisanten, voelden ons echt beledigd en in onze goede naam aangedaan.
Wij, verbalisanten, [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , liepen naar de man toe. Ik, [verbalisant 1] , zei tegen de man dat hij was aangehouden voor belediging. Wij hebben vervolgens de woning betreden en hem vastgepakt. Wij hebben hem toen tegen de muur aangezet. Wij voelden dat hij zijn armen los probeerde te trekken. Wij, verbalisanten, [verbalisant 2] , [verbalisant 1] en [verbalisant 3] hebben hem vastgepakt en naar de auto begeleid. Ik, [verbalisant 2] , voelde dat de verdachte naar achteren begon te trappen. Wij, verbalisanten, [verbalisant 3] en [verbalisant 1] , hebben verdachte vervoerd naar het cellencomplex in [plaats] . Verdachte wilde niet meewerken en we kregen hem moeilijk in ons dienstvoertuig. Na enige moeite hebben wij verdachte in het voertuig gekregen. Tijdens het vervoeren bleef hij zich continu verzetten door te draaien. Verdachte heeft tijdens het vervoer ons ook nog beledigd voor kankerwout.
2. Het proces-verbaal van aanhouding d.d. 23 februari 2022 (p. 5 en 6), voor zover inhoudende als bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 23 februari 2022 hielden wij op de locatie [a-straat 1] te [plaats] op heterdaad als verdachte van overtreding van artikel 267, lid 2 Wetboek van Strafrecht aan: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] .”
2.2.3
Het hof heeft over de bewezenverklaring verder onder meer overwogen:
“De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak van het onder (...) 2 tenlastegelegde bepleit. Daartoe heeft de raadsman op gronden zoals verwoord in zijn pleitnota, aangevoerd dat de verbalisanten zonder toestemming van de verdachte c.q. een schriftelijke machtiging daartoe, de woning van de verdachte zijn binnengetreden, hetgeen in strijd is met artikel 8 van het EVRM en dat de aanhouding van de verdachte derhalve onrechtmatig was. Dit brengt, aldus de raadsman, met zich mee dat de betreffende politieambtenaren niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening werkzaam waren (...).
Het hof overweegt als volgt.
Uit het door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op ambtsbelofte c.q. ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 februari 2022 (p. 3-4) blijkt het volgende.
Op de avond van 23 februari 2022 kregen de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de meldkamer het verzoek te gaan naar de [a-straat] te [plaats] . Aldaar zou de bewoner van [nummer] aan het schreeuwen zijn, op zijn deur bonken en hebben geroepen dat hij betrokken was geweest bij een steekpartij. De betreffende bewoner zou ook een voorwerp vast hebben. Ter plaatse gekomen werden de verbalisanten aangesproken door meerdere buren die meedeelden dat zij zich door het gedrag van de bewoner van [nummer] onveilig voelden. Eén van de buurtbewoners deelde hen mede dat de betreffende man om cocaïne was komen vragen en meerdere keren zijn woning in was komen lopen.
De verbalisanten zagen dat er in de woning op [nummer] iemand op een matras lag. Ze hebben de deuren geopend en de man aangeroepen waarop zij geen reactie kregen en naar binnen zijn gegaan om te vragen of alles goed ging. Toen de bewoner – schreeuwend dat ze ‘kankerwouten” waren – de verbalisanten te kennen gaf dat zij de woning moesten verlaten – hebben zij daar ook gevolg aan gegeven.
Op grond van artikel 3 Politiewet 2012 heeft de politie tot taak de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.
In het kader van de vorenbedoelde hulpverleningstaak heeft de politie, zo volgt uit het tweede lid van artikel 7 Politiewet 2012, toegang tot elke plaats, voor zover dat voor het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven, redelijkerwijs nodig is.
Gelet op de omstandigheid dat de verbalisanten op hun aanroepen geen reactie kregen van de bewoner en mede gelet op de melding dat de man zou hebben geroepen dat hij betrokken was geweest bij een steekpartij en dat hij gezien was met een voorwerp in zijn hand, zijn de verbalisanten, naar het oordeel van het hof, gerechtvaardigd tot de beslissing gekomen dat toegang tot de woning nodig was in het kader van de hulpverlening. Gelet op het vorenstaande was op dat moment sprake van een rechtmatige betreding van de woning en waren de verbalisanten in de rechtmatige uitoefening van hun bediening.
Het verweer van de raadsman wordt in zoverre verworpen.
Uit voornoemd proces-verbaal volgt voorts dat, nadat de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] naar buiten waren gegaan, de verdachte ook naar buiten is gekomen en staand naast zijn voordeur door is gegaan met het beledigen van de beide verbalisanten die inmiddels gezelschap hadden gekregen van de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] . Daarop heeft [verbalisant 1] de verdachte medegedeeld dat hij was aangehouden op verdenking van artikel 267, tweede lid Sr. De verbalisanten waren op dat moment in de rechtmatige uitoefening van hun bediening.
De verdachte is vervolgens zijn woning ingegaan en de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn de verdachte zonder diens toestemming de woning in gevolgd met als doel de verdachte over te brengen naar het politiebureau. Ingevolge artikel 55, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en artikel 2, eerste lid van de Algemene wet op het binnentreden (Awbi) is in zo’n geval een schriftelijke machtiging tot binnentreden vereist. Ingevolge artikel 2, lid 3 Awbi is een schriftelijke machtiging niet vereist indien ter voorkoming of bestrijding van ernstig gevaar voor de veiligheid van personen of goederen terstond binnentreden noodzakelijk is. Het hof is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat op het moment dat de verdachte zich weer in zijn woning bevond de omstandigheden zodanig waren dat terstond diende te worden binnengetreden en dat de afgifte van een machtiging tot binnentreden niet kon worden afgewacht. Het verweer van de raadsman wordt dan ook in zoverre toegewezen.
Het hof is van oordeel dat dit een onherstelbaar vormverzuim oplevert als bedoeld in artikel 359a Sv. Beoordeeld dient te worden of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg moet worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Bij deze beoordeling dient rekening te worden gehouden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Het hof overweegt dat de voorschriften omtrent het binnentreden en betreden van plaatsen door de politie strekken ter bescherming van het huisrecht van de bewoner. Door het optreden van de verbalisanten is het in artikel 8 EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer geschonden. Het hof stelt vast dat voor bewijsuitsluiting geen ruimte is nu het onrechtmatig binnentreden (het 2de moment van binnentreden) van de woning geen bewijs heeft opgeleverd dat uitgesloten zou kunnen worden. Immers, de verdachte heeft zijn beledigingen aan het adres van de verbalisanten, zoals tenlastegelegd onder feit 1, reeds geuit vóór het moment van het onrechtmatig binnentreden.
Wel ziet het hof in het belang van het geschonden voorschrift aanleiding om het vormverzuim in enige mate te compenseren door de aan de verdachte op te leggen straf te matigen. Voor de mate waarin strafvermindering zal worden toegepast, verwijst het hof naar hetgeen hierna onder oplegging van straf zal worden overwogen.
Ter zake van de onder feit 2 tenlastegelegde wederspannigheid overweegt het hof dat de verbalisanten in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren ten tijde van het plegen van het verzet door de verdachte, nu zij bevoegd waren de verdachte op heterdaad aan te houden en over te brengen naar het politiebureau. Dat de verbalisanten zonder machtiging de woning van de verdachte hebben betreden doet aan de wederrechtelijkheid van het verzet van de verdachte tegen de verbalisanten niet af.”
2.3.1
De tenlastelegging onder 2 is toegesneden op artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Daarom moet worden aangenomen dat de in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende woorden ‘in de rechtmatige uitoefening van hun bediening’ zijn gebruikt in de betekenis die deze woorden hebben in die bepaling.
2.3.2
Artikel 180 Sr luidt:
“Hij die zich met geweld of bedreiging met geweld verzet tegen een ambtenaar werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, of tegen personen die hem daarbij krachtens wettelijke verplichting of op zijn verzoek bijstand verlenen, wordt als schuldig aan wederspannigheid gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.”
2.3.3
Verder is de volgende bepaling van belang.
- Artikel 2 leden 1 en 3 van de Algemene wet op het binnentreden (hierna: Awbi):
“1. Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is een schriftelijke machtiging vereist, tenzij en voor zover bij wet aan rechters, rechterlijke colleges, leden van het openbaar ministerie, burgemeesters, gerechtsdeurwaarders en belastingdeurwaarders de bevoegdheid is toegekend tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner. De machtiging wordt zo mogelijk getoond.
3. Een schriftelijke machtiging als bedoeld in het eerste lid is niet vereist, indien ter voorkoming of bestrijding van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen terstond in de woning moet worden binnengetreden.”
2.4
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich met geweld tegen zijn aanhouding heeft verzet, nadat de opsporingsambtenaren voor de tweede keer zijn woning waren binnengetreden. Het hof heeft dit binnentreden – dat plaatsvond zonder machtiging zoals bedoeld in artikel 2 Awbi – onrechtmatig geoordeeld, omdat geen sprake was van omstandigheden waarin terstond binnentreden noodzakelijk was. Dit brengt mee dat het oordeel van het hof dat de in de bewezenverklaring bedoelde ambtenaren werkzaam waren ‘in de rechtmatige uitoefening van hun bediening’ ontoereikend is gemotiveerd.
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en R. Kuiper, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 mei 2025.