3.2.1Bij de stukken bevindt zich een ‘Verzoek tot schadevergoeding’ met bijlagen. Dit verzoek houdt onder meer in:
“3 Strafbaar feit
Hoe is uw schade ontstaan?
Feit 1: poging tot zware mishandeling ex artt. 45 lid 1 jo. 302 lid 1 WvSr.
Feit 2: bedreiging ex art. 285 lid 2 WvSr.
(...)
Immateriële schade (smartengeld)
Benadeelde verwijst voor een nadere onderbouwing van de immateriële schade naar het schadeonderbouwingsformulier in bijlage 1.
Totaal immateriële schade: € 1.000,00”
3.2.2Het in het verzoek genoemde schadeonderbouwingsformulier houdt onder meer in:
“Benadeelde werkt in de tbs-kliniek waar verdachte verblijft. Na een ruzie met een medegedetineerde kwam verdachte met een frituurpan met heet frituurvet op benadeelde afgestormd waarna verdachte de frituurpan in de richting van benadeelde gooide.
(...)
Psychische gevolgen
Benadeelde is erg geschrokken door het incident. Toen het incident gebeurde ging benadeelde verder op de automatische piloot. Benadeelde dacht, toen de frituurpan op haar afkwam, dat het leven afgelopen was en dat zij voor de rest van haar leven verminkt zou zijn. Pas toen verdachte naar zijn cel was gebracht, kwam het besef bij benadeelde dat het heel anders had kunnen aflopen. Er spookten veel verschillende gedachten door het hoofd van benadeelde. Eén van de gedachten was: “Ik stop met het werk en ik ga naar huis, naar mijn man en kind.” Benadeelde is een deel van het plezier dat zij had in haar werk verloren. Ook komt benadeelde verdachte nog regelmatig tegen op haar werk, waardoor de gedachte aan het incident telkens weer terugkomt.
De eerste nacht heeft benadeelde niet kunnen slapen en de eerste 3 weken na het incident sliep benadeelde erg onrustig. Ook droomde ze de eerste maand regelmatig over het incident, de situatie speelde zich dan opnieuw af in haar hoofd. Tegenwoordig, januari 2022, droomt benadeelde af en toe nog over het voorval.
Benadeelde is op haar werk extra alert en kijkt regelmatig om zich heen, omdat ze bang is om met verdachte geconfronteerd te worden. Met oud op nieuw werden op de afdeling waar benadeelde werkt oliebollen gebakken. Benadeelde kreeg direct een knoop in haar maag bij het zien van de pan met de hete olie en voelde zich angstig. Nog steeds is benadeelde bang voor herhaling.
Bijlage 2 – verklaring van de collegiale ondersteuning aangaande de psychische gevolgen.
Uit de bijlage blijkt dat benadeelde overgeplaatst is naar een andere afdeling en er is gekeken of haar werkzaamheden op een andere manier uitgevoerd konden worden, door toedoen van verdachte. Tevens heeft benadeelde met haar werkgever gesproken over de psychische gevolgen die de situatie met zich mee heeft gebracht.
(...)
Immateriële schade
Wettelijke grondslag immateriële schadevergoeding
(…)
Benadeelde is door het handelen van verdachte op ‘andere wijze in de persoon aangetast’ ex artikel 6:106 sub b BW. In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In de jurisprudentie is echter aanvaard dat van ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ niet alleen sprake is indien geestelijk letsel in de zin van een psychiatrisch ziektebeeld kan worden vastgesteld, maar ook indien de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde(n) die conclusie rechtvaardigen. De nadelige gevolgen kunnen zo voor de hand liggen dat een aantasting van de persoon kan worden aangenomen, zonder onderbouwing aan de hand van stukken (zie onder meer r.o. 4.2.1 van Hoge Raad 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376). Bij bedreiging met een wapen is niet vereist dat benadeelde geestelijk letsel (in de zin van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld) heeft opgelopen; ook de aard van de normschending kan grond zijn voor toewijzing. Het handelen van verdachte heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van benadeelde, dit kan worden aangemerkt als een vorm van ‘aantasting in de persoon’ zoals genoemd in artikel 6:106 sub b BW (zie onder meer ECLI:NL:PHR:2020:1022 en ECLI:NL:GHARL:2020:10504). Benadeelde acht een frituurpan met heet frituurvet gezien het mogelijke lichamelijke letsel voldoende overeenstemmen met een andersoortig wapen, zoals bijvoorbeeld een vuurwaren, om bovenstaande uitspraak op onderhavige zaak toe te passen.” 3.2.4Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 november 2022 houdt onder meer in:
“ [betrokkene 3] , medewerker van Slachtofferhulp Nederland, licht namens de [benadeelde 1] , de vordering toe:
[benadeelde 1] wilde op 14 juli 2022 graag bij het onderzoek ter terechtzitting aanwezig zijn. Ze twijfelde daarna heel erg of ze bij de volgende zitting aanwezig wilde zijn. Er kwam weer spanning naar boven. Als uw hof tot vrijspraak van de verdachte komt, dan vraag ik u de vordering niet-ontvankelijk te verklaren en niet af te wijzen. Als uw hof wel tot een bewezenverklaring komt, dan wil ik graag zeggen dat het frituurvet niet op haar is gekomen, maar wel ernstige brandwonden had kunnen veroorzaken. Ze twijfelt of ze dit werk nog kan doen, want ze heeft een man en kinderen.”
3.2.5Het arrest van het hof houdt in als tot vrijspraak strekkende overweging ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde, als bewijsvoering van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde en als overwegingen over de vordering van de [benadeelde 1] :
“Vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Op grond van de stukken in het dossier staat vast dat de verdachte op 17 november 2020 in de kliniek [A] te [plaats] een frituurpan met daarin vet of olie heeft gegooid. Echter kan het hof aan het dossier onvoldoende aanwijzingen ontlenen hoe heet de olie dan wel het vet in de frituurpan daadwerkelijk was op het moment dat de verdachte daarmee gooide en kan dan ook evenmin vaststellen of de kans op zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk zou zijn geweest indien de huid van een of meerdere in de tenlastelegging genoemde personen daarmee in aanraking zou zijn gekomen. Ook is onvoldoende duidelijk waar de in de tenlastelegging vermelde personen zich bevonden op het moment dat met de frituurpan werd gegooid. Gelet daarop Daarom zal de verdachte worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde.
(...)
1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 9 december 2020, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 4] :
(...)
Ik doe bij deze aangifte namens de medewerker van onze kliniek [benadeelde 1] en de patiënt [benadeelde 3] door de patiënt [verdachte] . Het betreft patiënt [verdachte] , geboren op [geboortedatum] /1987, die in het kader van TBS met dwangverpleging in de kliniek behandeld wordt.
Op 17 november 2020 raken patiënt [verdachte] en medepatiënt [benadeelde 3] gedurende de dag meermaals met elkaar in conflict op de afdeling. In de avond, rond 21.00 uur, ziet sociotherapie (het hof begrijpt: een of meerdere sociotherapeuten) vanuit het kantoor van de afdeling, dat medepatiënt [benadeelde 3] naar de gezamenlijke keuken loopt, alwaar patiënt [verdachte] op dat moment iets te eten aan het klaarmaken is. Sociotherapie gaat direct de groep op en ziet dat de patiënten neus aan neus staan in een soort staredown. Patiënt [verdachte] geeft medepatiënt [benadeelde 3] een duw en zegt daarbij “je moet mij niet aanraken”. Medepatiënt [benadeelde 3] reageert op deze duw door patiënt [verdachte] een kopstoot te geven. Patiënt [verdachte] pakt de frituurpan, met daarin heet frituurvet, en loopt hiermee richting medepatiënt [benadeelde 3] , die op dat moment door een sociotherapeut wordt begeleid naar zijn kamer. Patiënt [verdachte] gooit het frituurvet in de richting van medepatiënt [benadeelde 3] en de sociotherapeut. Hierbij wordt niemand geraakt, mede doordat er weggedoken kon worden achter een (tussen)deur van de afdeling.
(...)
3. Het proces-verbaal van verhoor slachtoffer d.d. 22 december 2020, voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde 1] :
(...)
Ik liep met [benadeelde 3] en de medepatiënt [betrokkene 5] in de richting van de gang waaraan de kamers liggen. Toen we ongeveer bij de deur tussen de gang naar de kamers en de huiskamer waren hoorde ik [betrokkene 6] roepen: "Niet Doen." Ik draaide mij om om te zien wat er aan de hand was. Ik zag dat [verdachte] in mijn richting en dus ook de richting van [benadeelde 3] en [betrokkene 5] liep met de frituurpan in zijn handen. Ik hoorde dat hij iets schreeuwde naar [benadeelde 3] . [verdachte] riep dat terwijl hij liep met de frituurpan. Op een gegeven moment zie ik dat hij de frituurpan in de richting van [benadeelde 3] gooit. Hij keek [benadeelde 3] ook aan. Ik stond langs [benadeelde 3] . [benadeelde 3] was net voorbij de deur naar de gang. De deur werd dicht gegooid. Wij stapten weg uit de baan waarin de frituurpan richting [benadeelde 3] vloog. Dat was ook nodig. Als ik niet was uitgestapt was ik zeker geraakt door frituurvet.
V: Wat deed het incident met je?
A: Toen [verdachte] met die frituurpan kwam aangelopen, schrok ik daar hevig van. Ik wist dat heet frituurvet ernstige brandwonden veroorzaakt.
(...)
5. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 7 maart 2021, voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde 4] :
(...)
Ik pakte [benadeelde 3] vast: Ik trok hem mee en toen liep ik met hem in de richting van zijn kamer. De ster [benadeelde 1] (het hof begrijpt: [benadeelde 1] ) was er ook bij. Dat was ongeveer bij de tussendeur tussen de gang van naar de kamer en de huiskamers. Op dat moment hoorde ik st-er [betrokkene 6] roepen: [verdachte] niet doen. Ze riep dat 2 of 3 keer. Ik keek om en zag dat [verdachte] met de frituurpan in onze richting kwam gelopen. Ik hoorde dat hij riep: “Ik heb je toch gewaarschuwd.”. Dat riep hij duidelijk tegen [benadeelde 3] . Ik zag dat hij met de frituurpan in de richting van [benadeelde 3] gooide. De st-er [benadeelde 1] en [benadeelde 3] waren net in de gang. De tussendeur werd dicht geduwd. Ik sprong weg. Hierdoor werd niemand geraakt door het frituurvet. Ik kreeg net wat spetters op mijn broek en schoenen. Als de deur niet was dichtgegooid zou [benadeelde 3] en mogelijk ook [benadeelde 1] geraakt zijn.
(...)
Bewijsoverwegingen
(...)
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde overweegt het hof als volgt. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor een veroordeling ter zake van bedreiging vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd. Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de verdachte met een frituurpan met daarin olie dan wel vet in de richting van [benadeelde 3] is gelopen en deze heeft gegooid in zijn richting en daarmee ook in de richting van [benadeelde 4] en [benadeelde 1] die zich op dat moment in de directe nabijheid van die [benadeelde 3] bevonden. Ook blijkt uit het bewijs dat de frituurpan die avond had aangestaan, zodat de betrokken personen tenminste in de veronderstelling konden verkeren dat de inhoud van de frituurpan heet was. Het is een feit van algemene bekendheid dat iemand ernstige brandwonden en daarmee zwaar lichamelijk letsel kan oplopen als hete olie of heet vet in aanraking komt met de huid. Gelet op dit samenstel van feiten en omstandigheden acht het hof bewezen dat bij [benadeelde 3] , [benadeelde 1] en [benadeelde 4] de redelijke vrees kon ontstaan dat zij door het handelen van de verdachte zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen. Toen de betrokkenen zagen dat de verdachte aan kwam lopen met de frituurpan, zagen zij zich genoodzaakt om weg te komen, door de deur dicht te doen dan wel weg te springen. Hieruit blijkt wel dat zij de situatie als zeer bedreigend hebben ervaren. Het hof is van oordeel dat de verdachte door voormeld handelen op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het ontstaan van die vrees bij de bedreigden. Het verweer wordt verworpen.
(...)
Vordering van de [benadeelde 1]
De [benadeelde 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van immateriële schade ter hoogte van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de [benadeelde 1] als gevolg van verdachtes onder 1 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht. Het bewezenverklaarde feit vormt een dusdanige ernstige inbreuk op de (lichamelijke) integriteit van de benadeelde partij dat dit in zichzelf als aantasting van de persoon op andere wijze dient te worden beschouwd. Gelet op de omstandigheden van het geval acht het hof een smartengeldvergoeding ter hoogte van € 250,00 billijk. Het overige gedeelte van de vordering zal daarom worden afgewezen.
De verdachte is tot vergoeding van de geleden schade gehouden, zodat de vordering tot het bedrag van € 250,00 toewijsbaar is. Genoemd bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 november 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Schadevergoedingsmaatregel t.a.v. [benadeelde 1]
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 250,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.”