De nota naar aanleiding van het verslag bij dat wetsvoorstel houdt over het innemen van medicatie als onderdeel van een ambulante behandeling als bedoeld in het tweede lid, aanhef en onder 11°, Sr onder meer in:
“Ambulante behandeling
De leden van de VVD-fractie verzoeken het kabinet toe te lichten wat volgens haar de meest voorkomende redenen zijn waarmee rekening zou moeten worden gehouden als een veroordeelde weigert om (nog langer) medicijnen in te nemen. Hierover is in zijn algemeenheid geen stellige uitspraak te doen. Het is uiteindelijk aan de rechter om de redenen die de veroordeelde noemt, te beoordelen. Hierbij is het kader waarbinnen het medicijngebruik als onderdeel van de behandeling is voorgeschreven, van betekenis. Aan de ene kant vormt het weigeren van het innemen van medicijnen, zeker als dat een wezenlijk onderdeel is van de behandeling, een overtreding van de bijzondere voorwaarden. Aan de andere kant bestaat er in dit kader geen bevoegdheid tot dwangmedicatie. De toetsende rol van de rechter is een waarborg om te voorkomen dat een dwangsituatie ontstaat bij de weigering medicijnen in te nemen vanwege de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf als stok achter de deur. Wat betreft de noodzaak van het innemen van medicijnen als onderdeel van de behandeling, zal de rechter zich uiteraard moeten baseren op de opvattingen van de ter zake deskundigen.
(...)
De leden van de PvdA-fractie vragen of bij het innemen van medicatie als onderdeel van een als bijzondere voorwaarde opgelegde behandeling nog sprake is van een keuzemogelijkheid voor de veroordeelde. Zoals bij alle bijzondere voorwaarden het geval is, wordt ook bij de voorwaarde van het ondergaan van een behandeling aan de veroordeelde gevraagd of hij bereid is deze voorwaarde na te leven. In de gevallen dat het innemen van medicijnen deel uitmaakt van de behandeling is het van belang dat de justitiabele wordt gevraagd of hij ook daartoe bereid is. Geeft de justitiabele aan dat hij daartoe niet bereid is, dan is het opleggen van deze voorwaarde niet aan de orde. In het kader van de voorwaardelijke veroordeling bestaat immers niet een bevoegdheid om een behandeling en het innemen van medicatie af te dwingen. De justitiabele stemt dus in met de behandeling en de medicatie en daarom is er ook geen sprake van een inbreuk op de artikelen 8 van het EVRM en 11 van de Grondwet. Dat de justitiabele zich hierbij in zijn keuzemogelijkheden beperkt zou voelen, doordat bij gebrek aan zijn bereidheid om de voorwaarden na te leven, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan worden opgelegd, is inherent aan het gegeven dat het gaat om de berechting van een door de justitiabele gepleegd strafbaar feit, waarvoor een passende bestraffing geboden is.
Uitspraken van het EHRM, als gevolg waarvan het opleggen als bijzondere voorwaarde van een behandeling die het innemen van medicijnen mee kan brengen, niet zou zijn toegestaan, zijn mij niet bekend. De jurisprudentie van het EHRM heeft veeleer betrekking op gevallen waarin het ondergaan van een behandeling of medische ingreep is afgedwongen en de waarborgen die daarbij in acht genomen moeten worden.”
(Kamerstukken II 2010/11, 32319, nr. 7, p. 21-22.)