Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
27 mei 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 mei 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1987, was in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard door het hof, omdat het beroep te laat was ingesteld. De verdachte had zich in eerste aanleg zonder rechtsbijstand verdedigd. De Hoge Raad beoordeelde de cassatiemiddelen die door de advocaat D. Duijvelshoff waren ingediend, maar oordeelde dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad hoefde niet te motiveren waarom het tot dit oordeel kwam, aangezien de klachten niet van belang waren voor de ontwikkeling van het recht.
Daarnaast werd ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Desondanks leidde dit niet tot cassatie, omdat de Hoge Raad oordeelde dat het hof de verdachte terecht niet-ontvankelijk had verklaard in het hoger beroep. Hierdoor bleef het vonnis in eerste aanleg onherroepelijk. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte.