ECLI:NL:HR:2025:800

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
23/01955
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid in hoger beroep en termijnoverschrijding in economische strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 mei 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1987, was in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard door het hof, omdat het beroep te laat was ingesteld. De verdachte had zich in eerste aanleg zonder rechtsbijstand verdedigd. De Hoge Raad beoordeelde de cassatiemiddelen die door de advocaat D. Duijvelshoff waren ingediend, maar oordeelde dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad hoefde niet te motiveren waarom het tot dit oordeel kwam, aangezien de klachten niet van belang waren voor de ontwikkeling van het recht.

Daarnaast werd ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Desondanks leidde dit niet tot cassatie, omdat de Hoge Raad oordeelde dat het hof de verdachte terecht niet-ontvankelijk had verklaard in het hoger beroep. Hierdoor bleef het vonnis in eerste aanleg onherroepelijk. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/01955
Datum27 mei 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 9 mei 2023, nummer 23-002931-22, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft de advocaat D. Duijvelshoff bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van de cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

3.1
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden.
3.2
De klacht tegen de niet-ontvankelijkverklaring door het hof van de verdachte in het ingestelde hoger beroep leidt niet tot cassatie. De Hoge Raad acht ook geen grond aanwezig waarop dat oordeel ambtshalve zou moeten worden vernietigd. Daarom moet in cassatie ervan worden uitgegaan dat het hof de verdachte terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep, zodat het vonnis in eerste aanleg onherroepelijk is geworden. Bij deze stand van zaken kan de omstandigheid dat de Hoge Raad uitspraak doet nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer A.L.J. van Strien als voorzitter, en de raadsheren C.N. Dalebout en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 mei 2025.