Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
27 mei 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 mei 2025 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 13 december 2022. De verdachte, geboren in 1985, was in hoger beroep veroordeeld voor het voorhanden hebben van een pistool en twee autodiefstallen, waarvan één door middel van braak. De verdachte heeft geen cassatiemiddelen ingediend, waardoor de advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het ingestelde cassatieberoep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichting om binnen de gestelde termijn een schriftuur met cassatiemiddelen in te dienen. Dit heeft geleid tot de beslissing dat het beroep van de verdachte niet in behandeling kan worden genomen, conform artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad heeft het beroep van de verdachte dan ook niet-ontvankelijk verklaard.