Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
3 juni 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juni 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1979, was eerder veroordeeld voor ontucht met zijn 8-jarige zoon en voor handelingen die seksueel binnendringen bij zijn 11-jarige dochter. De Hoge Raad heeft drie belangrijke klachten beoordeeld: de bewijsklacht, de strafmotivering en de kwalificatie van de feiten onder artikel 244 (oud) Sr. De bewijsklacht betrof de vraag of het hof een schakelbewijsconstructie mocht hanteren, waarbij de verklaringen van de kinderen als redengevend werden beschouwd. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De strafmotivering, die een gevangenisstraf van 24 maanden (waarvan 12 maanden voorwaardelijk) inhield, werd ook ter discussie gesteld, maar de Hoge Raad vond deze niet onbegrijpelijk. Tot slot werd de kwalificatie van de feiten onder artikel 244 (oud) Sr besproken, waarbij de vraag was of er sprake was van seksueel binnendringen bij de bewezenverklaring van wrijven over de clitoris. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de eerdere uitspraak van het hof.