In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 mei 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek om een aansluitende zorgmachtiging voor betrokkene, die in een psychische noodsituatie verkeerde. De rechtbank Rotterdam had op 8 november 2024 een zorgmachtiging verleend voor de duur van twaalf maanden, maar de mondelinge behandeling vond plaats zonder de advocaat van betrokkene, die zich wegens verblijf in het buitenland niet fysiek kon laten bijstaan. De advocaat had echter wel geprobeerd telefonisch deel te nemen, maar dit was niet gelukt. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank niet had vastgesteld dat betrokkene ondubbelzinnig afstand had gedaan van zijn recht op rechtsbijstand. Dit recht is van groot belang, vooral in zaken die betrekking hebben op onvrijwillige opname van kwetsbare personen met psychische stoornissen. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van rechtsbijstand en de voorwaarden waaronder afstand van dit recht kan worden aangenomen.