Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
5.Beslissing
10 juni 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juni 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 december 2022. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van openlijke geweldpleging, maar veroordeeld voor mishandeling van één persoon. De zaak betreft openlijke geweldpleging tegen personen in een horecagelegenheid, zoals vastgelegd in artikel 141, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaten R.I. Takens en T.P.A.M. Wouters cassatiemiddelen hebben voorgesteld. De plaatsvervangend advocaat-generaal V.M.A. Sinnige heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten over de bewezenverklaring van het “in vereniging” geweld plegen tegen personen beoordeeld. Het hof had vastgesteld dat de verdachte samen met een ander in de horecagelegenheid was en dat er een vechtpartij tussen twee groepen ontstond. De Hoge Raad oordeelde dat het hof terecht had vastgesteld dat de verdachte ook een bijdrage had geleverd aan de vechtpartij, waardoor het oordeel dat geweld in vereniging was gepleegd, gerechtvaardigd was. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen, maar heeft ook opgemerkt dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, zonder dat dit verdere rechtsgevolgen met zich meebracht.
De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de eerdere beslissing van het hof en benadrukt het belang van bewijsvoering in zaken van openlijke geweldpleging, evenals de noodzaak om de redelijke termijn in acht te nemen in strafzaken.