ECLI:NL:HR:2025:843

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
24/02206
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over medeplegen van opzettelijke brandstichting met explosief in portiek

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juni 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een jeugdige verdachte die op 27 april 2023 in [plaats] betrokken was bij een poging tot opzettelijke brandstichting door een explosief in een portiek aan te brengen. De verdachte, geboren in 2008, werd in eerste aanleg vrijgesproken, maar het hof heeft in zijn arrest geen keuze gemaakt tussen twee alternatieven in de bewezenverklaring: het medeplegen van een poging tot opzettelijke brandstichting met gemeen gevaar voor goederen of met levensgevaar voor anderen. De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet in strijd met de wet heeft gehandeld door geen keuze te maken, aangezien de verdachte op het moment van het feit nog geen 16 jaar oud was en beide alternatieven met maximaal 12 maanden jeugddetentie bedreigd worden. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep, waarbij de advocaat-generaal E.J. Hofstee concludeerde tot verwerping. De Hoge Raad bevestigt dat de vaststellingen van het hof voldoende zijn om te concluderen dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking in de zin van medeplegen, en dat het hof niet verder hoefde te motiveren dat bij een ontploffing levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was. Het arrest is gewezen door vice-president M.J. Borgers en de raadsheren M. Kuijer en C.N. Dalebout, in bijzijn van waarnemend griffier E. Schnetz.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer24/02206 J
Datum3 juni 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 6 juni 2024, nummer 22-002616-23, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben de advocaten R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het hof in de bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde ten onrechte geen keuze heeft gemaakt tussen het medeplegen van een poging tot opzettelijke brandstichting waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten is, of het medeplegen van een poging tot opzettelijke brandstichting waarbij levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
2.2.1
Aan de verdachte is primair tenlastegelegd dat:
“hij op of omstreeks 27 april 2023 te [plaats] , ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen en/of brand te stichten in/aan een woning en/of portiek gelegen aan de [a-straat 1] , terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de (naastgelegen) woning(en) en/of de in die woning(en) bevindende goederen en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de in die woning en/of de/een naastgelegen woning(en) bevindende personen te duchten was, met dat opzet
- een brandbare vloeistof tegen een houten plaat heeft gegooid/gespoten/gegoten/gesprenkeld en/of
- (vervolgens) twee, althans een of meer, cobra(‘s) 20, in elk geval vuurwerk- en/of een brandbom heeft vastgeplakt aan een fles terpentine, althans een brandbare vloeistof en die fles bij voornoemde woningen heeft geplaatst
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
2.2.2
Daarvan heeft het hof bewezenverklaard dat:
“hij op 27 april 2023 te [plaats] , ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen en/of brand te stichten in/aan een woning en/of portiek gelegen aan de [a-straat 1] , terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de (naastgelegen) woning(en) en/of de in die woning(en) bevindende goederen en/of
- levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de in die woning en/of de/een naastgelegen woning(en) bevindende personen te duchten was, met dat opzet
- een brandbare vloeistof tegen een houtenplaat heeft gegoten en
- twee cobra’s 20 heeft vastgeplakt aan een fles terpentine en die fles bij voornoemde woningen heeft geplaatst
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
2.3
De volgende bepalingen zijn van belang.
- Artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr):
“Hij die opzettelijk brand sticht, een ontploffing teweegbrengt of een overstroming veroorzaakt, wordt gestraft:
1°. met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
2°. met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
3°. met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft.”
- Artikel 77i lid 1, aanhef en onder a, Sr:
“De duur van de jeugddetentie is:
a. voor degene die ten tijde van het begaan van het misdrijf de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt: ten minste een dag en ten hoogste twaalf maanden.”
2.4.1
In het algemeen geldt dat een zogenoemde alternatieve bewezenverklaring toelaatbaar is voor zover een keuze uit de in de tenlastelegging alternatief vermelde kwalificaties voor de strafrechtelijke betekenis van het feit van geen belang is. Zo’n belang is in ieder geval aanwezig als aan de alternatieven ongelijke strafmaxima zijn verbonden. (Vgl. HR 5 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6691, rechtsoverweging 2.5.2.)
2.4.2
Het hof heeft in de bewezenverklaring geen keuze gemaakt tussen enerzijds het medeplegen van een poging tot opzettelijke brandstichting of het teweegbrengen van een ontploffing terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, en anderzijds het medeplegen van een poging tot opzettelijke brandstichting of het teweegbrengen van een ontploffing terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is. Omdat de verdachte op het moment van het (mede)plegen van het feit nog geen zestien jaren oud was, heeft het hof toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 77i Sr. Op grond van deze bepaling worden beide alternatieven – zowel ieder voor zich als gezamenlijk beschouwd – met maximaal twaalf maanden jeugddetentie bedreigd. Onder die omstandigheden heeft het hof wat onder 2.4.1 is vooropgesteld, niet miskend.
2.5
Het cassatiemiddel faalt in zoverre.

3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

3.1
De cassatiemiddelen komen op tegen (de motivering van) de bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.
3.2
De cassatiemiddelen leiden niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 5, 6, 12, 14 en 15.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 juni 2025.