Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
4.Beslissing
3 juni 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juni 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een jeugdige verdachte die op 27 april 2023 in [plaats] betrokken was bij een poging tot opzettelijke brandstichting door een explosief in een portiek aan te brengen. De verdachte, geboren in 2008, werd in eerste aanleg vrijgesproken, maar het hof heeft in zijn arrest geen keuze gemaakt tussen twee alternatieven in de bewezenverklaring: het medeplegen van een poging tot opzettelijke brandstichting met gemeen gevaar voor goederen of met levensgevaar voor anderen. De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet in strijd met de wet heeft gehandeld door geen keuze te maken, aangezien de verdachte op het moment van het feit nog geen 16 jaar oud was en beide alternatieven met maximaal 12 maanden jeugddetentie bedreigd worden. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep, waarbij de advocaat-generaal E.J. Hofstee concludeerde tot verwerping. De Hoge Raad bevestigt dat de vaststellingen van het hof voldoende zijn om te concluderen dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking in de zin van medeplegen, en dat het hof niet verder hoefde te motiveren dat bij een ontploffing levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was. Het arrest is gewezen door vice-president M.J. Borgers en de raadsheren M. Kuijer en C.N. Dalebout, in bijzijn van waarnemend griffier E. Schnetz.