Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
6 juni 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 juni 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de Universiteit Utrecht (UU) en een werknemer. De zaak betreft de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van de werknemer, die betrokken was bij nevenwerkzaamheden en aandeelhouderschap in een spin-off van de universiteit. De werknemer had eerder een beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aangevochten, maar de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten over deze beschikking niet kunnen leiden tot vernietiging. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van UU verworpen en UU veroordeeld in de kosten van het geding, die zijn begroot op € 361,-- aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.