In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [de voormalige vennoot] is vennoot geweest van SDK. Op 31 december 2014 is hij als vennoot uitgeschreven en daarna is hij concurrerende activiteiten gaan ontplooien.
(ii) [de advocaat] is advocaat. SDK heeft [de advocaat] in januari 2015 verzocht bijstand te verlenen in het geschil met [de voormalige vennoot] over het teruggeven van zaken en het tussen SDK en [de voormalige vennoot] overeengekomen concurrentiebeding. [de advocaat] is vervolgens voor SDK opgetreden in een procedure tegen [de voormalige vennoot].
(iii) Bij vonnis van 10 maart 2015 (hierna: het verstekvonnis) heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, voor zover in cassatie van belang, [de voormalige vennoot] uitvoerbaar bij voorraad veroordeeld om binnen drie werkdagen na betekening van het vonnis de aan SDK toebehorende auto met autosleutels, laptop en telefoon met simkaart af te geven, op straffe van een dwangsom van € 5.000,-- per dag tot een maximum van € 100.000,--. Het verstekvonnis is op 12 maart 2015 aan [de voormalige vennoot] betekend.
(iv) [de voormalige vennoot] is in verzet gekomen. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis geschorst tot de datum waarop op het verzet wordt beslist.
(v) Bij vonnis van 12 mei 2015 (hierna: het verzetvonnis) heeft de voorzieningenrechter het verstekvonnis in stand gelaten wat betreft de veroordeling tot teruggave van de auto en de telefoon met toebehoren. Omdat in rov. 5.9 van het vonnis is opgenomen dat “de gevorderde dwangsom zal worden beperkt als volgt” maar dit in het dictum niet is uitgewerkt, heeft [de voormalige vennoot] de voorzieningenrechter gevraagd aanvullend op dit onderdeel te beslissen. Bij griffiersbrief van 18 mei 2015 is aan partijen meegedeeld dat rov. 5.9 een kennelijke verschrijving betreft en dat voor aanvulling geen aanleiding bestaat, nu het verstekvonnis slechts gedeeltelijk is vernietigd, waarbij de daarin opgelegde dwangsom niet is vernietigd.
(vi) In een e-mail van 19 mei 2015 aan de deurwaarder heeft [de advocaat] geschreven:
“Zie bijgaand het vonnis in verzet. De auto dient te worden geretourneerd. (…).
In het vonnis zijn de dwangsommen van Euro 100.000,-- (van Euro 5.000,-- per dag) niet gematigd. (…). Ik verzoek u over te gaan tot het ophalen van de auto en het executeren van de inmiddels volledig vervallen dwangsommen.”
(vii) SDK heeft de auto op 16 mei 2015 onder zich genomen. Die was beschadigd en de sleutels en autopapieren ontbraken. Op 29 mei 2015 heeft [de voormalige vennoot] de telefoon teruggegeven.
(viii) [de voormalige vennoot] heeft in juli 2015 een executiekortgeding aanhangig gemaakt bij de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, waarin hij vermindering tot nihil vorderde van opgelegde en inmiddels verbeurde dwangsommen. Bij vonnis van 8 juli 2015 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen afgewezen.
(ix) Op diezelfde datum heeft [de advocaat] de deurwaarder verzocht de executie van de verbeurde dwangsommen voort te zetten. De deurwaarder heeft [de advocaat] op 31 juli 2015 bericht dat geen verhaalsmogelijkheden waren gevonden.
(x) [de advocaat] heeft eind augustus 2015 zijn werkzaamheden voor SDK beëindigd. De executie van de vonnissen tegen [de voormalige vennoot] is daarna stilgelegd, tot SDK in 2020 ontdekte dat [de voormalige vennoot] mogelijk middelen van verhaal had en zij de executie opnieuw ter hand nam. Op dat moment bleek dat de vordering wegens de verbeurde dwangsommen was verjaard en dus niet meer kon worden geïnd bij [de voormalige vennoot].
(xi) SDK heeft daarop [de advocaat] aansprakelijk gesteld op de grond dat deze haar niet heeft gewezen op de korte verjaringstermijn voor verbeurde dwangsommen. [de advocaat] heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen.