Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.Bewezenverklaring
4.Beoordeling van de aanvraag
5.Beslissing
17 juni 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 juni 2025 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het gerechtshof Den Haag. De aanvrager, geboren in 1977, was eerder veroordeeld voor poging tot doodslag op zijn ex-vriendin, waarbij hij haar met een mes aanviel in de portiek van haar flat. De veroordeling was het gevolg van een uitspraak van het hof, die de eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag op 30 september 2019 vernietigde en de aanvrager een gevangenisstraf van 66 maanden oplegde.
De aanvraag tot herziening was gebaseerd op een verklaring van een getuige, die op 24 februari 2025 had verklaard dat hij niet aanwezig was op de bewuste nacht. De aanvrager stelde dat deze verklaring een nieuw gegeven was dat niet bekend was tijdens de eerdere rechtszittingen en dat het ernstige vermoeden wekte dat, als dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek tot een andere uitkomst had geleid. De Hoge Raad oordeelde echter dat de rechter die de veroordeling had uitgesproken al bekend was met de inhoud van de verklaring van de getuige, aangezien deze dezelfde strekking had als een eerdere verklaring die de getuige op 10 april 2017 bij de politie had afgelegd.
De Hoge Raad concludeerde dat de aangevoerde verklaring geen nieuw gegeven was in de zin van artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering. Daarom werd de aanvraag tot herziening afgewezen, en bleef de eerdere veroordeling van de aanvrager in stand. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.