Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
3.Beoordeling van het vijfde cassatiemiddel
4.Beslissing
1 juli 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 juli 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 juli 2022. De verdachte, geboren in 1967, was betrokken bij een strafzaak die onder andere gewoontwitwassen, deelneming aan een criminele organisatie, en het voorhanden hebben van cocaïne en MDMA betrof. De advocaat van de verdachte, N. van Schaik, had cassatiemiddelen voorgesteld, terwijl de advocaat-generaal D.J.C. Aben concludeerde tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak, met uitzondering van de strafmotivering. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het EVRM, was overschreden, omdat de stukken te laat door het hof waren ingezonden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 42 maanden naar 38 maanden. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige.