ECLI:NL:HR:2025:964
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting door belanghebbende tegen gemeente Den Haag
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 juni 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door [X] (hierna: belanghebbende) tegen het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE DEN HAAG. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 23 oktober 2024, nr. BK-23/1224, die op zijn beurt voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 22/6093) over een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting. Belanghebbende, vertegenwoordigd door B.A. Boer, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft geen motivering hoeven geven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard.