ECLI:NL:KTGBOZ:2001:AB2436

Kantongerecht Bergen op Zoom

Datum uitspraak
29 juni 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
194340 VV 01-22
Instantie
Kantongerecht Bergen op Zoom
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voorlopige voorziening in arbeidsgeschil tussen werknemer en werkgever met betrekking tot schorsing en ontslag op staande voet

In deze zaak vorderde de appellant, een werknemer van Fujicolor, bij het Kantongerecht Bergen op Zoom een voorlopige voorziening om hem in de gelegenheid te stellen zijn werk te hervatten. De appellant was sinds 1 januari 1992 in dienst van Fujicolor en was vice-voorzitter van de Ondernemingsraad. Hij was op 10 mei 2001 geschorst vanwege uitlatingen die hij had gedaan in een interview, gepubliceerd in FNV Magazine, waarin hij vertrouwelijke informatie over het bedrijf had gedeeld. Fujicolor stelde dat de appellant zijn geheimhoudingsplicht had geschonden en ontsloeg hem op staande voet op 22 mei 2001.

De appellant voerde aan dat er geen dringende reden voor ontslag was en dat hij geen vertrouwelijke informatie had verspreid, maar enkel gegevens van algemene bekendheid. Hij stelde dat zijn uitlatingen in het kader van de CAO-onderhandelingen waren gedaan en dat hij niet op de vragen van Fujicolor had willen antwoorden in afwachting van de rechterlijke uitspraak. Fujicolor betwistte de vordering en stelde dat de appellant de onderneming en de OR in diskrediet had gebracht.

De kantonrechter oordeelde dat de schending van de geheimhoudingsplicht door de appellant niet voldoende was voor ontslag op staande voet. De rechter vond dat Fujicolor niet had aangetoond dat de uitlatingen van de appellant opzettelijk schadelijk waren en dat er geen eerdere incidenten waren die een dringende reden voor ontslag rechtvaardigden. De vordering van de appellant werd toegewezen, en Fujicolor werd veroordeeld om hem met onmiddellijke ingang in de gelegenheid te stellen zijn werkzaamheden te hervatten, met betaling van het achterstallige salaris en een dwangsom voor niet-naleving.

Uitspraak

Zaaknr. : 194340 VV 01-22
Uitspraak: 29 juni 2001
Kantongerecht te BERGEN OP ZOOM
V O N N I S in voorlopige voorziening in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats], [adres],
eiser,
gemachtigde: mr. M.J. Bentum,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid FUJICOLOR BENELUX B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Steenbergen,
verweerster,
gemachtigde: mr. J.J.C.M. Willemen.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘[appellant]’ en ‘Fujicolor’.
1. Procesgang
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het exploot van oproeping van 15 mei 2001 houdende een vordering ex artikel 116 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) met producties;
het faxbericht van mr. Willemen van 30 mei 2001 met productie;
het faxbericht van de zijde van [appellant] van 30 mei 2001;
de bij faxbericht van de zijde van [appellant] van 30 mei 2001 ingediende producties;
het faxbericht van mr. Willemen van 31 mei 2001 met producties;
de griffiersaantekeningen van het verhandelde ter zitting van 31 mei 2001, alwaar de behandeling van de zaak op gezamenlijk verzoek van partijen werd verwezen naar 13 juni 2001 ter gelijktijdige behandeling met het door Fujicolor ingediende verzoek tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst;
de griffiersaantekeningen van het verhandelde ter zitting van 13 juni 2001, alwaar [appellant] in persoon is verschenen en werd bijgestaan door de gemachtigde mr. Bentum en alwaar namens Fujicolor zijn verschenen de heren Van Gendt (directeur) en Van Gameren (controller), die werden bijgestaan door de gemachtigde mr. Willemen en bij welke gelegenheid partijen de zaak hebben bepleit onder overlegging van pleitnotities.
Voorts zij verwezen naar hetgeen door partijen over en weer is gesteld in de door Fujicolor tegen [appellant] aangespannen procedure tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst, bekend onder zaaknummer 196161 AZ 01-196. De inhoud van de in het kader van die procedure gewisselde stukken geldt als hier ingelast.
2. Geschil
[Appellant] vordert bij wege van voorlopige voorziening Fujicolor -kort gezegd- te veroordelen hem, op straffe van een dwangsom, met onmiddellijke ingang in de gelegenheid te stellen zijn werk te hervatten, onder (door)betaling aan hem van het hem toekomende salaris van fl. 3.752,-- bruto per maand vanaf 10 mei 2001 tot het moment waarop het dienstverband op een rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd, vermeerderd met wettelijke rente, met vakantietoeslag, met de wettelijke verhoging wegens niet-tijdige loonbetaling en met veroordeling van Fujicolor in de kosten van het geding.
Fujicolor weerspreekt de vordering.
3. Beoordeling
3.1
De volgende feiten staan in rechte vast:
De thans 44-jarige [appellant] is sedert 1 januari 1992 in dienst van (een rechtsvoorganger van)Fujicolor.
Laatstelijk was [appellant] werkzaam als helpdeskmedewerker/ computeroperator tegen een salaris van fl. 3.752,-- bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag.
[appellant] is sedert oktober 1997 -met een korte onderbreking- lid en sinds 1998 ook vice-voorzitter van de Ondernemingsraad (OR) van Fujicolor.
In FNV Magazine nummer 9 van 3 mei 2001 werd een artikel gepubliceerd dat onder meer melding maakte van door [appellant], vice-voorzitter van de OR bij Fujicolor, gedane uitlatingen terzake van een door Fujicolor aan het personeel gedaan verzoek om een steentje aan de slechte tijden bij te dragen, een geplaatste nieuwe gevel, uitkeringen die in de afgelopen jaren aan de aandeelhouders zouden zijn gedaan en daarmee volgens [appellant] gemoeid zijnde bedragen; ook werd onder meer melding gemaakt van door [appellant] gedane uitlatingen dat er een dure interim-manager is aangesteld, dat verliesgevende dochters intussen allemaal zouden zijn afgestoten en dat Fujicolor het bedrijf zou hebben gekocht; verder vermeldde het artikel onder meer door [appellant] gedane uitlatingen betreffende Fujicolor’s omgang met personeel.
Op 10 mei 2001 is [appellant] met onmiddellijke ingang -onder stopzetting van de loondoorbetaling- geschorst, omdat hij zich -kort gezegd- in zijn hoedanigheid van vice-voorzitter van de OR in een interview, gepubliceerd in vorenbedoeld exemplaar van FNV Magazine, apert onjuist zou hebben uitgelaten over Fujicolor en zich daarbij zou hebben bediend van uiterst vertrouwelijke informatie; Fujicolor heeft een schorsingsperiode ingelast voor nader onderzoek.
[appellant] heeft bij brief van zijn gemachtigde van 11 mei 2001 tegen de schorsing geprotesteerd, onder aanbieding van zijn diensten; de schorsing is niettemin gehandhaafd.
Bij brief van Fujicolor van 11 mei 2001 zijn aan [appellant] vragen gesteld naar aanleiding van de gepubliceerde uitlatingen.
[appellant] heeft op 14 mei 2001 aan Fujicolor bericht in afwachting van de uitkomst van de rechterlijke spoedprocedure vooralsnog niet tot beantwoording van de vragen over te gaan.
Bij aangetekend schrijven van Fujicolor van 16 mei 2001 is [appellant] nogmaals dringend verzocht de hem gestelde vragen te beantwoorden; [appellant] heeft nagelaten -binnen de door Fuji daartoe gestelde termijn- te antwoorden.
Op 22 mei 2001 is [appellant] op staande voet ontslagen wegens -kort gezegd- schending van de geheimhoudingsplicht als OR-lid en hardnekkige weigering om te voldoen aan een redelijke opdracht van Fujicolor tot het verschaffen van nadere inlichtingen omtrent de achtergrond van het gegeven interview.
[appellant] heeft de nietigheid van het hem gegeven ontslag ingeroepen.
De OR heeft zich gedistantieerd van de door [appellant] in het bewuste interview gedane uitlatingen.
3.2
[appellant] grondt de vordering op de met Fujicolor bestaande arbeidsovereenkomst en stelt dat een dringende ontslagreden ontbreekt. Hij voert daartoe -kort gezegd- aan, dat van het verspreiden van vertrouwelijke informatie in het bewuste interview geen sprake was, nu door hem geen andere gegevens zijn verstrekt, dan gegevens van algemene bekendheid, -grotendeels- afkomstig uit het sociaal jaarverslag. [appellant] was in zijn visie in zijn hoedanigheid van vice-voorzitter van de OR bevoegd tot verstrekking van de gegevens, welke verstrekking volgens hem heeft plaatsgevonden in het kader van de CAO-onderhandelingen. Volgens [appellant] zou hij op bepaalde punten in het FNV Magazine overigens verkeerd zijn geciteerd en zijn zijn opmerkingen niet in de juiste samenhang geplaatst. [appellant] stelt niet tot beantwoording van de door Fujicolor gestelde vragen te zijn overgegaan, nu hij een dergelijke beantwoording in de gegeven situatie niet zinvol achtte en hij de beslissing van de kantonrechter in onderhavige procedure wilde afwachten. [appellant] heeft Fujicolor van dit laatste bij schrijven van 14 en 22 mei 2001 in kennis gesteld, aldus [appellant].
3.3
Fujicolor verweert zich door te stellen, dat [appellant] zijn geheimhoudingsverplichting als bedoeld in artikel 20 WOR heeft geschonden, nu hij vertrouwelijke informatie in de openbaarheid heeft gebracht, welke informatie alleen aan O.R.-leden bekend was gemaakt. Het jaarrapport, waaruit [appellant] zijn informatie heeft geput, is volgens Fujicolor aan [appellant] onder geheimhouding verstrekt en door [appellant] ook op die wijze aanvaard. [appellant] heeft volgens Fujicolor voorts zonder goede grond nagelaten opheldering te geven omtrent de achtergronden van het door hem gegeven interview en daarmee geweigerd te voldoen aan een redelijke opdracht. Bovendien moet worden vastgesteld, dat nu [appellant] niet heeft gereageerd op de gestelde vragen, hij de mededelingen heeft gedaan, zoals deze in FNV Magazine zijn gepubliceerd, aldus Fujicolor. Met deze mededelingen, die volgens Fujicolor deels onjuist zijn, heeft [appellant] de onderneming en de OR in diskrediet gebracht. Op grond van het vorenstaande komt Fujicolor tot de slotsom dat zij het ontslag op staande voet aan [appellant] rechtsgeldig en op juiste gronden heeft gegeven.
3.4
Overwogen wordt dat niet ter beoordeling voorligt het in FNV Magazine gepubliceerde artikel als zodanig, maar primair de daarin gepubliceerde uitlatingen van [appellant].
Vooropgesteld wordt voorts dat de door [appellant] gedane uitlatingen en het verwijt dat Fujicoclor hem in dit verband maakt rechtstreeks verband houden met het OR-lidmaatschap van [appellant], zodat de kantonrechter gehouden is de onderhavige materie kritisch te bezien.
Verder is een kritische houding en opstelling van een OR-lid tegenover een werkgever en het leveren van kritiek, ook als deze niet altijd op waarheid berust, als zodanig niet ongeoorloofd. Deze vrijheid is echter niet onbegrensd en kan zijn begrenzing vinden in bijvoorbeeld normen van goed werknemerschap, overige jegens de werkgever in acht te nemen betamelijkheids- en zorgvuldigheidsnormen en een geheimhoudingsplicht.
Voorts mag en moet een werkgever die informatie onder vertrouwelijkheid aan een OR-lid verstrekt er van kunnen uitgaan dat de betreffende werknemer met dergelijke informatie ook vertrouwelijk omgaat.
Onderhavige kwestie wordt ingekaderd door de hiervoor geformuleerde uitgangspunten, met inachtneming waarvan in het kader van deze procedure voorshands het navolgende wordt geoordeeld.
3.5
Daargelaten dat het wellicht zorgvuldiger was geweest van [appellant] wel te antwoorden op de door Fujicolor naar aanleiding van het bewuste artikel aan hem gestelde vragen, had de publicatie van dat artikel op het moment van vraagstelling reeds plaatsgehad en had [appellant] reeds in zijn gesprek met de directie van 10 mei 2001 aangegeven bij zijn gepubliceerde standpunt te blijven, zodat de gewenste beantwoording van de vragen voor de opgegeven reden van schorsing en (uiteindelijk) ontslag op zichzelf niet van doorslaggevend belang was. De vragen zagen ook niet direct op de gepubliceerde uitlatingen als zodanig, maar waren meer gericht op het van [appellant] verkrijgen van een feitelijke toelichting op en een onderbouwing van de gewraakte uitlatingen. Ook werd met die vragen getracht te achterhalen wat precies voor [appellant] de reden van publicatie van die uitlatingen is geweest en of [appellant] zich wellicht al vaker schuldig had gemaakt aan een schending van zijn geheimhoudingsplicht. In het licht van deze omstandigheden wordt de gestelde hardnekkige weigering van [appellant] om tot beantwoording van de door Fujicolor gestelde vragen over te gaan, als zodanig geen genoegzame dringende ontslagreden geoordeeld.
3.6
In aanmerking genomen het eerdergenoemde op 10 mei 2001 door [appellant] aan Fujicolor kenbaar gemaakte standpunt dat hij bij zijn gepubliceerde uitlatingen bleef en gelet op het vervolgens volledig stilzwijgen van [appellant] nadien, kon en mocht Fujicolor aannemen dat [appellant] de uitlatingen en mededelingen heeft gedaan, zoals deze zijn gepubliceerd in FNV Magazine. Terecht meent Fujicolor in dit verband dat de huidige stellingname van [appellant], als zou hij verkeerd zijn geciteerd en zouden zijn opmerkingen niet in de juiste samenhang zijn geplaatst, komt als ’mosterd na de maaltijd’.
Verder is genoegzaam gebleken dat [appellant] gepubliceerde uitlatingen gegevens bevatten die afkomstig zijn uit een in beginsel niet voor een ieder beschikbaar jaarrapport, dat onder vertrouwelijkheid en geheimhouding aan [appellant] als OR-lid is verstrekt en door [appellant] op die wijze ook is aanvaard. Onder die omstandigheden mocht Fujicolor erop vertrouwen dat [appellant] met die informatie vertrouwelijk zou omgaan. Reeds door daarin vervatte informatie desondanks naar buiten te brengen, heeft [appellant] zijn geheimhoudingsplicht als OR-lid in dit geval geschonden en laakbaar gehandeld. Dat dit laakbaar handelen een genoegzame dringende ontslagreden oplevert zoals door Fujicolor is betoogd, is voorshands evenwel onvoldoende aannemelijk geworden. Anders dan Fujicolor mogelijk meent, levert niet iedere schending van bedoelde geheimhoudingsplicht een strafrechtelijk delict op. Of daarvan in dit geval sprake is, staat voorshands geenszins vast. Verder beperkt de vertrouwelijke informatie in kwestie zich met name tot [appellant] uitlatingen inzake aan aandeelhouders betaalde uitkeringen en bedragen. De bedoelde, als vertrouwelijk bestempelde, gegevens blijken overigens weliswaar niet zonder meer uit het sociaal jaarverslag, doch waren in ieder geval ook voor andere personeelsleden dan OR-leden in te zien en kenbaar. Verder is niet gesteld of gebleken dat [appellant] zich vaker aan soortgelijke laakbare handelingen heeft schuldig gemaakt. Mede nu de gepubliceerde uitlatingen moeten worden geplaatst in de context van lopende CAO-onderhandelingen en die context ook overduidelijk uit het gewraakte artikel kenbaar is, is voorshands niet gebleken dat [appellant] met de bedoelde uitlatingen de intentie had om Fujicolor of de OR als zodanig op enigerlei wijze in diskrediet te brengen of te benadelen.
3.7
In het licht van het vorenoverwogene wordt enkel het onderhavige incident in dit geval voorshands volstrekt ontoereikend geoordeeld voor het meteen hanteren van de verstrekkende maatregel van ontslag op staande voet, waarmee een einde komt aan de tussen partijen bestaande arbeidsrelatie. Zeker waar relevante kritiek op het functioneren van [appellant] als werknemer gedurende zijn bijna tienjarig dienstverband niet is gesteld of gebleken, kon Fujicolor er in de gegeven situatie in redelijkheid niet aan ontkomen uitsluitend een minder vergaande sanctie, bijvoorbeeld uitsluitend met het oog op de uitoefening van [appellant] OR-lidmaatschap, te overwegen. Wat daarvan ook zij: nu op grond van het voorgaande aannemelijk is dat een overeenkomstige vordering in de hoofdzaak zal slagen, is de vordering toewijsbaar en wordt deze toegewezen als na te melden. De gevorderde wettelijke verhoging wegens niet tijdige betaling van het inmiddels verschenen salaris over de periode van 10 mei 2001 tot 1 juni 2001, wordt om billijkheidsredenen echter beperkt tot 10% en de meegevorderde en toewijsbaar geoordeelde dwangsom gemaximeerd tot een bedrag van fl. 150.000,--
4. Proceskosten
Fujicolor wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.
5. Beslissing bij wege van voorlopige voorziening
De kantonrechter:
veroordeelt Fujicolor om [appellant] na betekening van dit vonnis met onmiddellijke ingang in de gelegenheid te stellen zijn werkzaamheden te hervatten;
bepaalt dat [appellant] een dwangsom verbeurt van fl. 1.000,-- per dag of gedeelte van een dag dat Fujicolor in gebreke blijft aan voornoemde veroordeling te voldoen, dit met een maximum van fl. 150.000,-- aan te verbeuren dwangsommen;
veroordeelt Fujicolor aan [appellant] te betalen het hem toekomende salaris van fl. 3.752,-- bruto per maand, vermeerderd met 8% vakantietoeslag, over de periode van 10 mei 2001 tot 1 juni 2001, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2001 en met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ad 10%;
veroordeelt Fujicolor aan [appellant] te betalen het hem vanaf 1 juni 2001 toekomende gebruikelijke salaris van fl. 3.752,-- bruto per maand, vermeerderd met 8% vakantietoeslag, dit op de in het verleden gebruikelijke tijdstippen tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geeindigd;
veroordeelt Fujicolor tot betaling van de proceskosten, welke kosten aan de zijde van [appellant] worden begroot op fl. 1.579,27, waarin begrepen een bedrag van fl. 1.200,-- aan salaris voor de gemachtigde van [appellant];
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.G.W.M. Stienissen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 juni 2001 in tegenwoordigheid van de griffier.