ECLI:NL:KTGBOZ:2001:AB2441

Kantongerecht Bergen op Zoom

Datum uitspraak
20 juni 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/3301
Instantie
Kantongerecht Bergen op Zoom
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civielrechtelijke vordering tot betaling door vervoersmaatschappij afgewezen wegens gebrek aan rechtsgrond

In deze zaak, die voor het Kantongerecht Bergen op Zoom werd behandeld, vorderde de naamloze vennootschap N.V. Brabantse Buurtspoor-Wegen en Autodiensten (B.B.A.) betaling van een bedrag van f. 121,50, vermeerderd met rente en proceskosten, van de gedaagde. De vordering was gebaseerd op een vermeende overtreding van de Wet personenvervoer door de gedaagde, die op 19 mei 2000 zonder geldig vervoersbewijs zou hebben gereisd. De gedaagde verweerde zich door te stellen dat hij als minderjarige met een vijfretourenkaart voor jeugd reisde, die volgens hem geldig was. Hij betwistte dat hem ooit was verteld dat de kaart alleen in combinatie met een NS-reductiekaart en buiten de spitsuren geldig was.

De kantonrechter overwoog dat, hoewel de gedaagde op het moment van de overtreding minderjarig was, dit niet betekende dat hij onbekwaam was tot het verrichten van rechtshandelingen. De rechter stelde vast dat B.B.A. zich niet kon beroepen op een zelfstandige grondslag voor de vordering, aangezien niet was aangetoond dat er een vervoersovereenkomst tussen partijen bestond. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat de gedaagde onrechtmatig had gehandeld. De rechter concludeerde dat de vordering van B.B.A. niet kon worden toegewezen en verklaarde B.B.A. niet-ontvankelijk in haar vordering. De gedaagde had geen tegenvordering ingesteld, waardoor zijn aanspraak op kostenvergoeding niet kon worden beoordeeld. B.B.A. werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

Dit vonnis werd uitgesproken op 20 juni 2001 door kantonrechter M.G.W.M. Stienissen, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Rolnr.: 00/3301
Vonnis d.d.: 20 juni 2001
Typ.: cs
Coll.:
KANTONGERECHT TE BERGEN OP ZOOM
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap N.V. BRABANTSCHE
BUURTSPOOR-WEGEN EN AUTODIEN-STEN "B.B.A.",
geves-tigd te Breda,
eiseres,
gemachtigde: gerechtsdeurwaarder A.C.C.M. Uitdehaag te
Etten-Leur,
tegen:
[gedaagde], wonende te [woonplaats], aan het adres [adres],
gedaagde,
procederende bij [vader van gedaagde].
Partijen worden hierna "BBA" respectievelijk "[gedaagde]" genoemd.
1. De procesgang
Het verloop van het geding blijkt uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 7 november 2000,
- het antwoord met producties,
- de conclusie van repliek met producties,
- de dupliek met producties en de daarbij behorende brief d.d. 7 maart 2001 met een bijlage,
- de akte van BBA.
2. Het geschil
BBA vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroor-de-ling van [gedaagde] tot betaling van
f. 121,50, vermeerderd met rente en met proceskosten.
[gedaagde] weerspreekt de vordering.
3. De beoordeling
3.1
In hoofdzaak stelt BBA ter onderbouwing van de vordering dat haar opsporingsambtenaar vaststelde dat [gedaagde] op 19 mei 2000 in strijd met bij en krachtens de Wet personenvervoer gestelde
Rolnr.: 00/3301 -2-
voorschriften met haar autobus reisde zonder een geldig vervoersbewijs en weigert de daarvoor verschuldigde prijs, vermeerderd met de toegepaste verhoging, te betalen.
3.2
[gedaagde] verweert zich door in hoofdzaak te stellen dat hij ten tijde van het gewraakte voorval als minderjarige al anderhalf jaar met zijn vijfretourenkaart voor jeugd dagelijks op het bewuste traject reisde, zijn kaart liet afstempelen en werd gecontroleerd. [gedaagde] stelt dat hem nimmer is gezegd dat de gebruikte kaart alleen geldig was in combinatie met een NS-reductiekaart en alleen buiten de spitsuren. Dat zou ook bij de aanschaf van de kaart en op de kaart zelf niet zijn vermeld. Volgens [gedaagde] was de gebruikte kaart wel geldig, hetgeen de chauffeur zou hebben bevestigd.
3.3
Overwogen wordt dat de in 1982 geboren [gedaagde] op 19 mei 2000 weliswaar nog minderjarig was, maar niet is gebleken dat hij toen onbekwaam was tot het verrichten van rechtshan-delingen. Zijn toenmalige leeftijd belet evenmin dat een eventueel op 19 mei 2000 gepleegde gedraging als een onrechtmatige daad aan [gedaagde] kan worden toegerekend.
3.4
Vooropgesteld wordt voorts dat BBA zich terecht beroept op het uitgangspunt dat herhaalde overtredingen geen gewoonterecht doen ontstaan. Op basis van herhaald onrechtmatig overtreden van voorschriften zonder reactie of bestraffing te ondervinden, kan en mag men er bovendien nog niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat nimmer een bedoelde reactie of bestraffing kan of zal plaatsvin-den.
3.5
Voor de beoordeling van de onderhavige zaak dient echter met name eerst te worden bezien welke grondslag BBA aan de onderhavige vordering ten grondslag legt.
3.6
BBA betoogt dat [gedaagde] op de bewuste dag reisde in strijd met bij en krachtens de Wet personen-vervoer gestelde voorschriften. Niet is echter gemotiveerd gesteld dat en op grond waarvan BBA bevoegd zou zijn civielrechtelijk te ageren wegens uitsluitend (vermeende) overtreding van die voorschriften. Uit de gestelde overtreding van bedoelde voorschriften blijkt derhalve geen zelfstandige grondslag voor de onderhavige vordering.
3.7
Voorzover BBA de vordering grondt op een toerekenbare tekortkoming in de nako-ming van een tussen partijen gesloten vervoersovereenkomst, is niet gesteld dat, hoe en wanneer die overeenkomst tussen partijen tot stand zou zijn gekomen. Met name blijkens de aan deze procedure voorafgaande (bij repliek overgelegde) correspondentie stelt BBA zich daarentegen zelfs op het standpunt dat er geen overeenkomst tussen partijen was en dat er sprake was van een tussen [gedaagde] en een andere vervoerder (de Interliner-exploitant) gesloten overeenkomst, waarop volgens BBA’s eigen stellingen haar algemene voorwaarden dan ook niet van toepassing zouden zijn.
3.8
Voorzover BBA de vordering bedoelt te gronden op een toerekenbare onrechtmatige daad, blijkt uit de stellingen van BBA niet, althans volstrekt onvoldoende, welke concrete gedraging(en) van [gedaagde] zij tegenover zichzelf onrechtmatig acht en aan [gedaagde] verwijt. Dat [gedaagde] zou hebben gereisd in strijd met bij en krachtens de Wet personenvervoer gestelde voorschriften, zonder een geldig vervoersbewijs en dat BBA’s opsporingsambtenaar dit zou hebben vastgesteld, is daartoe onvoldoen--
-3-
Rolnr.: 00/3301
de. Uit de stellingen blijkt met name niet op welk recht van BBA concreet inbreuk zou zijn gemaakt en op welke wijze [gedaagde] maatschappelijk onbetamelijk handelen tegenover BBA wordt verweten. Ook is niet gemotiveerd gesteld dat en waarom de enkele schending van bij en krachtens de Wet
personenvervoer gestelde voorschriften jegens BBA onrechtmatig wordt geacht, terwijl evenmin duidelijk wordt dat en in hoeverre een eventuele schending van de bedoelde normen al zou strekken tot bescherming van BBA in dit geval.
3.9
Omdat het gestelde de vordering niet kan dragen, wordt BBA in de vorde-ring niet-ontvankelijk verklaard en behoe-ven de overige geschilpunten geen bespreking meer. Voorzover [gedaagde] meent aanspraak te hebben op een kostenvergoeding zijnerzijds, kan dat in deze procedure niet worden beoordeeld. [gedaagde] heeft immers geen officiële tegenvordering ingesteld. Overigens is ook niet gemotiveerd en onderbouwd gesteld dat, welke en hoeveel schade [gedaagde] zou hebben geleden. Wel wordt BBA als de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de eventuele proceskosten van [gedaagde].
4. De beslissing
De kantonrechter:
- verklaart BBA in de vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt BBA in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] gevallen, tot op heden begroot op NIHIL.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.G.W.M. Stienissen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juni 2001 in tegenwoordigheid van de griffier.