ECLI:NL:KTGHAA:2001:AB2542
Kantongerecht Haarlem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- F.J.P. Veenhof
- Rechtspraak.nl
Ontbinding van arbeidsovereenkomst wegens werkweigering en veranderde omstandigheden
In deze zaak heeft de kantonrechter te Haarlem op 15 maart 2001 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure tussen Hiensch Service Company B.V. en [verweerder]. Hiensch heeft een voorwaardelijk verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder], die als inregeltechnicus in dienst was. De verzoekster heeft aangevoerd dat de arbeidsovereenkomst ontbonden dient te worden wegens dringende redenen, primair werkweigering door [verweerder] en subsidiair gewijzigde omstandigheden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verweerder] niet heeft meegewerkt aan het inbouwen van een fiscaalbox in de lease-auto, wat door de werkgever als een redelijk verzoek werd beschouwd. Dit gebrek aan medewerking heeft geleid tot een vertrouwensbreuk tussen partijen, waardoor Hiensch geen vertrouwen meer had in een vruchtbare samenwerking.
De kantonrechter heeft overwogen dat er geen feiten of omstandigheden zijn die tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek zouden leiden. Tevens is vastgesteld dat het verzoek niet in strijd is met een opzegverbod zoals bedoeld in de artikelen 7:647, 648, 670 en 670a van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de omstandigheden zodanig zijn veranderd dat de dienstbetrekking billijkheidshalve moet eindigen. De arbeidsovereenkomst is ontbonden met ingang van 1 april 2001, en de kantonrechter heeft bepaald dat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De beslissing van de kantonrechter is gebaseerd op de feiten dat [verweerder] zich op 17 januari 2001 ziek had gemeld, maar dat dit niet afdoet aan de ontvankelijkheid van het verzoek. Hiensch heeft een reïntegratieplan ingediend, dat door de Arbodienst is goedgekeurd, en dit heeft bijgedragen aan de ontvankelijkheid van het verzoek. De kantonrechter heeft geen vergoeding aan [verweerder] toegekend, omdat de noodzaak tot ontbinding geheel aan hem te wijten was.